dinsdag 12 maart 2024

Over Elke Erb (1938-2024)

Op 22 januari 2024 overleed de Oost-Duitse schrijfster en vertaalster Elke Erb. Oost-Duits omdat ze, hoewel ze in 1938 in het westen van Duitsland (in de buurt van Bonn) werd geboren, in de ddr schrijver werd. Ze verhuisde er als kind met haar familie naar toe en werd er een schrijver met een onafhankelijke stem, die na de eenwording van Duitsland in 1989 onafhankelijk bleef. Ze was een aantal keren te gast op Poetry International in Rotterdam, voor het eerst in 1982. Dat ze daar werd uitgenodigd kwam ook, denk ik, een beetje door mij. In 1979 besprak ik in de mei/juni-aflevering van het kort daarvoor gereanimeerde recensietijdschrift Literair Paspoort Erbs prozabundel Der Faden der Geduld, een fraai, klein, in 1978 bij Aufbau-Verlag verschenen boekje. Ik had ook Martin Mooij, de oprichter en organisator van Poetry, op Erb attent gemaakt. Anderen zullen dat ook hebben gedaan.
                      
Het was een vreemde recensie, die slechts voor de volledigheid in mijn Volledige Werken thuishoort. Ik begon mijn bespreking met een citaat uit het lange, in het boekje afgedrukte gesprek met haar oudere en bekendere collega Christa Wolf (1929-2011): ‘Ich glaube eine ganze Anzahl dieser Texte nicht zu “verstehn”’. Voor die uitspraak was ik haar dankbaar, schreef ik in de recensie, want zo verging het mij ook. Ik citeerde een hoop uit Erbs teksten en bazelde er van alles om heen om duidelijk te maken hoe spannend ik ze vond. Het had ook korter gekund door Christa Wolf nog eens te citeren, die Erbs proza als ‘[i]nsistierend, hartnäckig, authentisch’ karakteriseerde.
Ik stuurde de recensie naar onze Oost-Berlijnse vriendin Hannelore Teutsch, die met Erb bevriend was. Zij liet de tekst aan Erb lezen. Die had de indruk dat mijn bespreking niet positief was en dat liet ze aan Teutsch weten, die dat weer aan mij doorbriefde. Op 16 januari 1980 (ik heb nog een concept/doorslag van de brief) stuurde ik een vertaling van de recensie, naar Erb en sprak mijn voornemen en de wens uit teksten van haar te vertalen en te publiceren. Ik kondigde ook een bezoek in Berlijn aan ergens datzelfde voorjaar, maar dat werd de herfst, zoals de opdracht van Elke Erb in Der Faden der Geduld verklapt, die ‘Oktober 80’ gedateerd is.

Aan het bezoek bij Elke Erb in de Wolliner Strasse in Berlijn-Mitte heb ik weinig concrete herinneringen, behalve dat wederhelft M. er ook bij was. Zij herinnert zich, net als ik, bijna vijfenveertig jaar later vooral de half verduisterde woonkamer en het sombere interieur met de loodzware halfdichte gordijnen. Erb had toen een jong zoontje – Konrad, nu zelf schrijver en muzikant en een vijftiger – maar of dat kind ook aanwezig was weten we niet meer. De – intussen vertrokken – vader van het jongetje was Erbs collega-schrijver Adolf Endler (1930-2009). Bij hem wilde ik ook eens op visite, maar dat bezoek eindigde bij zijn voordeur; een bezoek van Endler bij ons in Utrecht later was succesvoller – sort of. Daarover een ander keer.

Gemakkelijk kan de conversatie met Erb niet zijn geweest, want een vrolijke prater over koetjes en kalfjes was ze niet. En ik ook niet. Maar toch: tijdens de visite kregen we de uitnodiging met haar naar een voorstelling van een theaterstuk van Heiner Müller in het legendarische theater Die Volksbühne te gaan. Het internet weet dat dat Der Bau was, een kleine twee maanden eerder in première gegaan. Mijn herinnering aan het stuk heeft na al die jaren de vorm gekregen van het bijbehorende programmaboek, een dik pak papier op A4-formaat en gedrukt op ddr-papier. Ik gaf het boekwerk later weg aan iemand die zich met Heiner Müller bezig hield. Na afloop van de voorstelling hebben we ongetwijfeld nog zwaar geboomd totdat het tijd werd om vóór middernacht weer de grens naar West-Berlijn over te zijn.

Een tijdje later, maar wanneer precies kan ik niet meer reconstrueren, kreeg ik van Elke Erb het kleinste briefje (7,5 x 5,5 centimeter) dat ik ooit van iemand ontving, met een paar bijlagen, waaronder een vel papier met een paar woorden dat ze uit de typemachine van de dementerende dichter en vertaler Erich Arendt (1903-1984) had gehaald. Erb, Adolf Endler en anderen hadden mantelzorg georganiseerd voor Arendt, met wie wij sinds zijn eerste bezoek aan Nederland in 1976 bevriend waren en over wiens leven en werk ik een uitgebreide documentatie had verzameld. De spullen die Erb stuurde zijn nu onderdeel van het Arendt-archief in de Akademie der Künste in Berlijn. Ik schreef over het briefje en de bijlagen ooit een column (ook hier op mijn blog te vinden).

Als ik het wel heb, heb ik Elke Erb daarna nog een paar keer gezien op Poetry International. Ik had gehoopt, vanwege mijn brief aan Martin Mooij, dat ik gevraagd zou worden voor de vertaling van haar gedichten toen ze in 1981 voor het eerst in Rotterdam was, maar dat was niet zo. Geen kwaad woord desalniettemin over de vertaler die het toen wel mocht doen: mijn Utrechtse oud-docent Peter Wessels. In februari van datzelfde jaar 1981 had ik ook bij monde van redacteur Henk Bernlef het bericht gekregen dat het tijdschrift Raster een aantal vertalingen van gedichten van Erb die ik, wellicht na mijn bezoek aan Erb, had aangeboden, niet wilde plaatsen. Mijn archief is, constateer ik telkens weer als ik dit soort dingen opschrijf, niet compleet, want de vertalingen kan ik niet vinden en de brief waarmee ik ze aanbood ook niet.

Ik ontmoette Elke Erb voor het laatst even tijdens Poetry van 2013, maar toen deed mijn naam, zo leek het, geen belletje meer bij haar rinkelen.

De bron van de portretfoto van Elke Erb: https://www.sadk.de/mitglieder/klasse-literatur-und-sprachpflege/erb-elke

zaterdag 16 september 2023

NEE

Onze kleindochter van bijna drie struint graag door onze kamers boven om dingen te bekijken en te bevragen die ze ergens anders niet tegenkomt. Zoals de spaarpot die ergens een beetje aan het oog onttrokken een curiosum met een verhaal staat te wezen.

Dat verhaal is dit: in onze katholieke jeugd hadden wij een heeroom, die geen echte heeroom was maar een vriend van de familie die zo genoemd werd. Eerst was hij missionaris in Afrika, hij stuurde eind jaren vijftig, begin jaren zestig brieven met mooie postzegels, eerst van de Gold Coast, later stond er de mededeling op dat Ghana in 1957 onafhankelijk was geworden, nog later stond er alleen maar Ghana op de zegels.

Heeroom kwam terug uit Afrika en werd pastoor in een Duits dorp, niet ver van Zuid-Limburg. Daar gingen we af en toe op bezoek. Bij een van die bezoeken kregen wij kinderen een missiespaarpot van hem. Omdat het een Duitse pastorie was en de spaarpot de vorm had van een zittend zwart jongetje met een mand met een gleuf op zijn schoot en een hoofd dat loszat en bewoog als je een munt in de gleuf stopte, heette zo’n spaarpot een ‘Nickneger’. En zo heet het ding ook sinds de jaren zestig bij ons in de familie, al zeggen we het woord, als we het al zeggen, heel zachtjes en beschroomd.

Als onze kleindochter er is noemen we het ding gewoon een spaarpot. Zij ziet nergens kwaad in. Het jongetje lijkt sterk op een van de poppen waar ze thuis mee speelt. Uiteraard vindt ze het leuk om een munt in de gleuf te stoppen en het hoofd te zien bewegen. Ze vindt het wel vreemd dat dat hoofd alleen maar naar voren en achteren kan knikken. Ze zou graag willen dat het mannetje niet alleen ‘ja’ maar ook ‘nee’ kon zeggen. En wie zou dat nou niet willen, historisch gezien.


donderdag 7 september 2023

Gotiefch

Het is, ik geef het meteen toe, niet iedereen gegeven, het lezen van Duitse teksten die in Fraktur zijn gezet, de letters die ze hier meestal ‘Gotisch’ noemen. Als je teksten in Fraktur niet hoeft te lezen, moet je het ook niet doen, maar als het wel moet, beroepshalve bijvoorbeeld, is het handig om het ook te kunnen.

Je zou denken dat dat voor handelaren in tweedehands en antiquarische boeken met enige reikwijdte geldt, en dat zal ook wel zo zijn, maar ook wel eens niet, zoals we kunnen zien aan de beschrijving van een Duits boek dat onlangs op de veilingsite Catawiki werd aangeboden. Daar hadden we, volgens de Nederlandse verkoper, dit boek kunnen verwerven:

Hugdietrich’s Brautfahrt: eine romantische liebesgedichte in lieben geldgunen by Rideamus and illustrated by Hermann Abeking - Harmonie, Verlagsgefellichatt fur literatur und kunst, Berlin - 1914 first German edition - zwei tausend - 18cmx15cm - condition: good, original binding with minor rubbing and wear to edges, complete with all illustrations, ex-libris stamp of artist Bunny Kelk

Maar het is niet waarschijnlijk dat een Duitse uitgever zichzelf een ‘Verlagsgefellichatt’ noemt en een al even niet-bestaand woord als ‘geldgunen’ op de titelpagina zet, ook niet als het ‘lieben geldgunen’ zijn. Wat er wel staat, kunnen we op de titelpagina zien: het is een ‘romantische Liebesgeschichte in sieben Gesängen’, uitgegeven door de Berlijnse uitgeverij Harmonie, een ‘Verlagsgesellschaft für Literatur und Kunst’. Met een paar hoofdletters meer dan in de titelbeschrijving.
Rideamus – ik zou dat, als ik dit boek zou aanbieden, vermelden – is het pseudoniem van de Duitse schrijver Fritz Oliven (1874-1956). Ook zou ik laten weten dat de illustrator leefde van 1882 tot 1939. Het zou bij de verkoop kunnen helpen. En dat de tekst een libretto is voor een compositie van Oscar Strauss (1870-1954).

Die informatie is, als je een paar minuten moeite doet, niet zo moeilijk te vinden. Dat geldt minder voor de vaststelling wanneer van dit boek nu de eerste druk is verschenen. De verkoper lijkt te suggereren dat het hier om zo’n eerste druk gaat, hij leest ‘zwei tausend’ op de titelpagina en presenteert dat, zo lijkt het, als de grootte van de oplage van de eerste druk, maar er staat in feite ‘Zwanzigstes Tausend’ – het is dus geen eerste druk. De verkoper geeft 1914 als jaar van verschijnen aan, en misschien staat dat wel ergens in het boek, maar dat mogen we ook weer betwijfelen omdat we, met weer een minuut tijdsinvestering, in de catalogus van de Deutsche Nationalbibliotheek zien dat in 1914 de oplage al boven de 40 duizend was gestegen. Het exacte jaar van de eerste publicatie moet ik u schuldig blijven: dat kost te veel zoektijd voor een stukje als dit. In de gauwigheid kan ik kiezen uit een aantal jaartallen aan het begin van de twintigste eeuw.

Opvallend is dat het aangeboden boek is verkocht voor € 25, en dan komen er nog opgeld en verzendkosten bij, aan een koper in Oostenrijk. Een geval van meegesleept worden bij het bieden vermoedelijk, want het is niet zo moeilijk om in de antiquarische boekhandel een goedkoper exemplaar te vinden. Ook opmerkelijk if dat het aangeboden boek de keuring van de dienftdoende Catawiki-veilingmeefter heeft doorftaan, want dat if een Duitfer. Maar miffchien kan die ook geen Gotiefch lezen.

vrijdag 1 september 2023

Vet

Een jaar geleden liep het Willem Frederik Hermansjaar op zijn eind. Op 1 september 2021 was het honderd jaar geleden dat Hermans werd geboren, precies een jaar later, op 1 september 2022, werd het 24ste en laatste deel van de VolledigeWerken van de – ik kan het weten want ik heb al die 24 delen gelezen – belangrijkste Nederlandstalige schrijver van de 20ste eeuw gepresenteerd in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

De website neerlandistiek punt nl deed mee aan de feestelijkheden: ze vroegen elke week van het Hermans-jaar ‘een schrijver, een letterkundige, of een liefhebber’ zeven favoriete citaten aan te leveren. ‘Samen geven [de citaten] een beeld van het werk van deze twintigste-eeuwse auteur’ zegt de introductie van het citatenjaar, en dat is zeker waar, ze gaven een beeld, maar de vraag is natuurlijk of ze een goed beeld gaven. Veel van de deelnemers deden hun best om met hun kennis van of hun liefde voor het werk van Hermans mooie citaten te presenteren, maar een paar ook helemaal niet. Ik wijdde op mijn blog een paar stukken aan bijvoorbeeld Abdelkader Benali, Barber van der Pol en YvesPetry, die, alsof ze tegen betaling aan het schnabbelen waren, hun – meestal corrupte – citaten van tegeltjeswijshedenwebsites plukten. Neerlandistiek punt nl deed ook een duit in het zakje door alle citaten in een digitaal keurslijf te stoppen dat elke alinea-indeling en wat dies meer zij uit Hermans’ citaten verdonkeremaande. Nadat ik ze, toen mijn eerste citaat op die manier verminkt werd, daarop had gewezen, corrigeerden ze dat, maar verder staken ze hun middelvinger op door niets te veranderen.

Een al geschreven blog over de ergste bijdrage publiceerde ik een jaar geleden niet, vooral omdat nauwelijks iemand belangrijk leek te vinden wat ik aan de orde stelde. Terwijl het stuk dat ik niet publiceerde eigenlijk ging over het dieptepunt van het hele Hermans-citatenjaar: de bijdrage van de taalkundige Roland de Bonth, onderzoeker op het Instituut voor de Nederlandse Taal in Nijmegen, die van vrijdag 29 juli t/m donderdag 4 augustus 2022 zeven tekstfragmenten presenteerde waarin een woord vet was gezet. Het leek alsof de citaten daarop waren uitgekozen, maar Hermans heeft, als ik me de inhoud van die 24 delen goed herinner, nooit een woord vet laten zetten. Het was even zoeken naar de uitleg van die vet gezette woorden, die gegeven bleek bij het begin van de citatenweek van De Bonth.

In feite heeft, wat we al dachten, Hermans geen van de vet weergegeven woorden met vette letters of anderszins geaccentueerd, en ook Roland de Bonth deed dat niet. Het zit zo: ‘In 2021 publiceerde hij het (online) gelegenheidswoordenboekje Woorden van W.F. Hermans. De zeven gekozen citaten zijn daaruit afkomstig.’ Via de gegeven link komen we in dat ‘(online) gelegenheidswoordenboekje’ op de website van het Instituut voor Nederlandse Taal, en daar zien we de zeven Hermans-citaten met vet gezette woorden en nog, als ik het goed geteld heb, 36 andere. Woorden van W.F. Hermans bevat namelijk ‘alle trefwoorden uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal (wnt), waarbij citaten uit het werk van Hermans zijn opgenomen. […] / Elk trefwoord bevat een link naar de onlineversie van het wnt. Na elk trefwoord volgt de definitie ervan in de betekenis die Hermans heeft gebruikt én het bijbehorende citaat uit het wnt.’

We kunnen daar ook nog lezen: ‘Met dit woordenboekje hoopt het Instituut voor de Nederlandse Taal in dit jubileumjaar het werk van Hermans levend te houden.’ Het is de vraag of dat ook lukt met citaten als dit:

O. (lag) op de grond … E (hurkte) naast O. ’s hoofd … Hij rook naar viooltjes,’

Deze tekst – want het woord ‘citaat’ is hier nauwelijks nog van toepassing – is niet een van de zeven citaten die De Bonth als zijn favoriete Hermans-citaten presenteerde, maar hij had het natuurlijk wel kunnen zijn.

Roland de Bonth heeft dus geen citaten uit het werk van Hermans gekozen, maar voor de gelegenheid knippend en plakkend een keuze gemaakt uit het ‘(online) gelegenheidswoordenboekje’, dat hij had samengesteld door knippend en plakkend de keuze over te nemen die de medewerkers van het wnt al maakten uit het werk van Hermans. Heeft De Bonth er toch nog een beetje werk in gestoken? Nee, eigenlijk niet. Bij het maken van het ‘(online) gelegenheidswoordenboekje’ werd er een klein beetje redactioneel veranderd aan de notatie van de bronnen, en bij de overname op neerlandistiek punt nl gebeurde dat andermaal. Terwijl enige controle toch wel handig was geweest.

Misschien moet ik tussendoor even uitleggen waarom ik dat ‘(online) gelegenheidswoordenboekje’ telkens tussen aanhalingstekens zet. Dat is omdat ik altijd moeite heb met het gebruik van het woord ‘boek’ voor de digitale weergave van teksten. In het dagelijks leven lees ik ook wel eens een ‘boek’ met de e-reader, maar in een wetenschappelijke omgeving moet je wat voorzichtiger zijn. Vreemder nog is het gebruikte verkleinwoord, want wat is ‘klein’ en ‘groot’ of ‘dun’ en ‘dik’ in een digitale omgeving? Op mijn telefoon is Woorden van W.F. Hermans inderdaad een stuk kleiner dan op mijn laptop, maar het woord ‘gelegenheidsboekje’ verandert op dat andere medium niet in ‘gelegenheidswoordenboek’. En, beste lezer, als ik toch bezig ben, eigenlijk staan er in Woorden van W.F. Hermans geen woorden van W.F. Hermans, ze zijn allemaal van Willem Frederik Hermans. Kijk maar op de titelpagina’s van de in Woorden van W.F. Hermans geciteerde boeken.

Terug naar de zeven Hermans-citaten dan die Roland de Bonth tussen vrijdag 29 juli t/m donderdag 4 augustus 2022 uitzocht. Die met de viooltjes van hierboven zit er niet bij, maar daar kom ik er nog op terug.

Aan het citaat van 29 juli 2022 is meteen te zien dat het zo niet bij Hermans kan hebben gestaan. De liggende strepen zijn dialoogtekens en die staan bij Hermans aan het begin van een nieuwe alinea. Er zijn dus opnieuw alinea’s aan elkaar geplakt, zoals dat het hele Hermans-citatenjaar al gebeurde. Maar in dit geval hoefde het samenvoegprogramma van neerlandistiek punt nl niets te doen, want De Bonth had het citaat zo aangeleverd, nadat hij het eerder zo uit het wnt had gehaald. Curieus is dat een taalkundige niet aan het denken wordt gezet door die liggende strepen, die op deze manier veranderen van dialoogtekens in gedachtestreepjes.

Zo staat het citaat in deel 3 (2010) van de Volledige Werken, p. 60:

‘[…]
     Osewoudt haalde de foto weer tevoorschijn en legde hem achterstevoren voor haar neer. Zij zocht in haar tas, toen kwam er een schrijfinstrument tevoorschijn dat hem in verbazing bracht. Het leek op een vulpotlood, maar het schrift dat het voortbracht, zag eruit of het met inkt was geschreven.
     – Wat is dat voor een ding? Hij griste het uit haar hand. Aan de spits toelopende uiteinde merkte hij een klein kogeltje op.
     – Dat is een ballpoint. Is dat zo bijzonder?
     – Die dingen bestaan hier niet. Gebruik het nooit meer! De Duitsers hebben dat nog niet uitgevonden. […]’

Een bijkomende vraag zou kunnen zijn: waarom staat er in de versie van wnt en De Bonth ‘het […] uiteinde’ en bij Hermans ‘de […] uiteinde’? Het zou, ook bij De Bonth, bekend moeten zijn dat Hermans een structurele, principële en permanente veranderaar van zijn teksten was, en dat het daarom belangrijk is de goede druk te vermelden. Bij het citaat bij De Bonth en het wnt staat het correcte jaar van verschijnen van de eerste druk van De donkere kamer van Damokles vermeld, die toen, in 1958, nog De donkere kamer van Damocles heette, met een c. Pas in de elfde, in het boek als tiende aangeduide druk uit 1961 werd het ‘Damokles’. Maar als we in de bronnenlijst van het wnt kijken, dan vinden we daar dat ‘De donkere Kamer van Damocles’ van ‘W.F. Hermans’, verkorte titel ‘Donkere Kamer’, dan wel in 1958 verscheen, maar dat de ‘2e herziene druk’ uit 1959, die in feite de eerste herziene druk dan wel de ‘tweede, herziene druk’ was, ‘eveneens geciteerd [is], wellicht ook met datering 1958’. Dat is verrassend onprecies allemaal, terwijl ik toch van woordenboekenmakers de ultieme precieze verwacht. Ook van niet-woordenboekenmakers overigens.

Het citaat dat Roland de Bonth ons op 30 juli 2022 voorschotelt bevat het woord ‘pin-ups’, of eigenlijk ‘“pin-ups”’, tussen aanhalingstekens. Het citaat komt uit een kort essay van Hermans met de titel Fenomenologie van de pin-up girl dat in 1950 afzonderlijk werd gepubliceerd, 32 pagina’s dik. In dat essay komt het woord ‘pin-up’ zo of in allerlei samenstellingen voor, maar slechts twee keer tussen aanhalingstekens. Waarom koos het wnt juist die variant? En, ik verdubbel de vraag: waarom staan in Woorden van W.F. Hermans allebei de citaten met ‘pin-ups’ tussen aanhalingstekens? Omdat ik toch geen antwoorden krijg op deze vragen ga ik nog even door in dit verband: waarom zijn ook ‘pin-upfotograaf’ en ‘pin-upgirl’ aparte lemma’s in Woorden van W.F. Hermans? Soms wil je het antwoord ook gewoon niet horen.

Op sommige vragen die men zou kunnen stellen weet ik het antwoord. Bijvoorbeeld hoe dat zit met de bron bij dit ‘“pin-ups”’-citaat, die ‘Het sadistische universum 1949’ aangeeft. Maar: de essaybundel Het sadistische universum verscheen pas in 1964. Daarin is het eerder afzonderlijk gepubliceerde Fenomenologie van de pin-up girl opgenomen, maar dat boekje verscheen niet in 1949 maar in 1950, het jaartal dat ook in de bronnenlijst van het wnt wordt vermeld. En ik maar denken – ik zeg het nog maar eens – dat woordenboekenmakers pieten, petra’s en petra precies zijn.

Omdat ik nu al langer met dit stuk bezig ben dan de medewerkers van het wnt én Roland de Bonth met hun Hermans-citaten, ga ik afronden. Daarvoor ga ik even terug naar het boven vermelde ‘viooltjes’-citaat. Hier is het nog eens:

O. (lag) op de grond … E (hurkte) naast O. ’s hoofd … Hij rook naar viooltjes,’

Haakjes, puntjes, vet. Die Hermans toch. Maar het is, zo weten we intussen, een enigszins ingekorte versie van een tekstpassage van 170 woorden, bijna een pagina lang (namelijk p. 186 van deel 3, 2010, van de Volledige Werken):

‘Toen Obersturmführer Ebernuss binnenkwam, lag Osewoudt op de grond. De boeien moest men hem afgenomen hebben, maar hij wist zelf niet wanneer. Hij hield zijn maag vast met twee handen, er stroomde bloed in zijn ogen uit zijn linkerwenkbrauw die was gescheurd en voortdurend spuwde hij bloed van zijn lippen dat uit zijn neus over zijn mond en kin sijpelde. Hij kon zijn ogen niet meer helemaal openen, maar ook was het te pijnlijk om ze geheel te sluiten. Ebernuss zag hij als een schim heen en weer lopen. Osewoudt dacht: en toch heb ik niets gezegd.
     Ebernuss draaide de bureaulamp uit. Achter de ramen was de lucht niet meer zwart als de nacht. De ochtend begon al aan te breken.
     Toen hurkte Ebernuss naast Osewoudts hoofd en zei:
     – Luister eens naar mij, beste jongen, het is best mogelijk dat jij niet weet waar Elkan is, ik kan mij eigenlijk niet goed voorstellen dat ze je daarvoor zo’n geweldig pak rammel hebben gegeven. Kun je opstaan?
     Hij rook naar viooltjes.’
 
Om even duidelijk te maken hoe absurd deze omgang met een citaat is, geef ik het citaat nog een keer, nu met de woorden die in het wnt en bij De Bonth zijn overgebleven met vette letters geaccentueerd:

‘Toen Obersturmführer Ebernuss binnenkwam, lag Osewoudt op de grond. De boeien moest men hem afgenomen hebben, maar hij wist zelf niet wanneer. Hij hield zijn maag vast met twee handen, er stroomde bloed in zijn ogen uit zijn linkerwenkbrauw die was gescheurd en voortdurend spuwde hij bloed van zijn lippen dat uit zijn neus over zijn mond en kin sijpelde. Hij kon zijn ogen niet meer helemaal openen, maar ook was het te pijnlijk om ze geheel te sluiten. Ebernuss zag hij als een schim heen en weer lopen. Osewoudt dacht: en toch heb ik niets gezegd.
     Ebernuss draaide de bureaulamp uit. Achter de ramen was de lucht niet meer zwart als de nacht. De ochtend begon al aan te breken.
     Toen hurkte Ebernuss naast Osewoudts hoofd en zei:
     – Luister eens naar mij, beste jongen, het is best mogelijk dat jij niet weet waar Elkan is, ik kan mij eigenlijk niet goed voorstellen dat ze je daarvoor zo’n geweldig pak rammel hebben gegeven. Kun je opstaan?
     Hij rook naar viooltjes.’

Die verkorting is al redelijk absurd in het kader van een lemma van een woordenboek, maar om het zonder enige reflectie over te nemen in een publicatie die bedoeld is het werk van een schrijver te propageren, en dan nog een keer, met hetzelfde gebrek aan reflectie, aan te bieden voor een volgende publicatie die ook bedoeld is om die schrijver in het zonnetje te zetten, is beledigend voor alle lezers ervan, en meer nog voor de schrijver.

Bron: Woorden van W.F. Hermans, daar met dit bijschrift: ‘Balpen met logo van het Instituut voor de Nederlandse Taal [foto Roland de Bonth]’.



maandag 28 augustus 2023

Van harte!

Johann Wolfgang von Goethe was vandaag jarig, tot 1831, want hij overleed in maart 1832. Ik vroeg me af of ik ooit iets van Goethe heb vertaald, maar ik weet het niet zeker. Er is wel een vertaling van een gedicht van hem onder mijn naam verschenen, maar of ik de vertaler ben is maar de vraag, en zeker niet in de vorm waaronder de vertaling is gepubliceerd.

Dat zit zo. In 1984 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff De spiegel van de Duitse poëzie van 750 tot heden, samengesteld door Ton Naaijkens en mij, met vertalingen van ons beiden en van Hans van Megen en Gerrit Jan Berendse. Die vertalingen stonden in een kleiner corps onderaan de pagina’s en waren geen ‘echte’ vertalingen, we noemden ze ‘basisvertalingen’, rijm, metrum etc. speelden geen rol, ze moesten de lezer een inhoudelijke indruk geven, de vorm was zichtbaar in de afgedrukte originelen.

We wilden eigenlijk ook niet dat de gedichten op een andere manier werden gebruikt, maar dat gebeurde natuurlijk toch, ze verschenen bijvoorbeeld in bloemlezingen, maar dat hoorde je dan pas achteraf, als je het al hoorde en niet toevallig jaren later ontdekte.

Zo’n geval van achteraf ontdekken deed zich voor bij de Spiegel-vertaling van het gedicht ‘Mignon’ van Goethe, met, in het origineel, de bekende eerste regel ‘Kennst Du das Land, wo die Zitronen blühn’. Wie de ‘basisvertaling’ van dat gedicht voor de Spiegel maakte zou ergens in een geannoteerd exemplaar kunnen staan, maar dat heb ik nu niet bij de hand. Het zou kunnen dat ik het was. Mijn naam staat in elk geval als vertaler onder het gedicht in Duitsland. Reisgids voor de jeugd van Patrick Démerin en Bernard Chabrol die in 1998 als een gezamenlijke uitgave van Lannoo in Tielt en de ANWB in Den Haag verscheen. Ik zag mijn naam staan toen ik het uit het Frans vertaalde boek in een van de ANWB-vestigingen bekeek. Het boekje heeft een ‘Leeshoek’ met onder andere vier gedichten, behalve van Goethe een van Heinrich Heine, een van Bertolt Brecht en, nota bene, twee van Wolf Biermann.
Bij Brecht en Biermann worden geen vertalers of bronnen genoemd, bij Heine wel, maar dat was dan ook iemand die je anders moest behandelen: Seth Gaaikema, met titel van boek, uitgever en jaartal. Bij ‘Het lied van Mignon’ staat geen bron, wel mijn naam, en dat komt waarschijnlijk omdat mijn naam, met de zegen van het alfabet, als eerste genoemd wordt op de titelpagina van de Spiegel. ‘Deze gids werd met de grootst mogelijke zorg samengesteld’ staat voorin het boekje, gevolgd door de mededeling dat de uitgever geen aansprakelijkheid kan aanvaarden voor onjuistheden. Ik verwachtte eigenlijk dat de ANWB zich op die disclaimer zou beroepen toen ik ze, na de ontdekking van de diefstal, een rekening van 400 gulden stuurde voor het zonder toestemming overnemen, maar ik vergiste me.

Binnen de kortste keren had ik de baas van de uitgeverij van de ANWB aan de telefoon die ten eerste de vertaalster de schuld gaf en vervolgens vroeg waarom dat bedrag zo hoog was. Ik uitleggen, en omdat de meneer zo sportief om excuses aan te bieden was ging ik met de helft akkoord. Dat had ik niet moeten doen, maar toen had ik nog niet gezien wat ik vanochtend constateerde: dat de vertaalster niet alleen de titel van het gedicht heeft veranderd (in de Spiegel heet het gewoon ‘Mignon’), maar nog veel meer: het is rijmend gemaakt, woorden zijn veranderd etc. Onze basisvertaling is ongevraagd gebruikt om zelf te knutselen

Dat gebeurt wel vaker, maar als ik nog wat voorbeelden geef, is de verjaardag van Johann Wolfgang weer voorbij.

donderdag 24 augustus 2023

In hetzelfde dorp

Ik vond een mooie persoonlijke necrologie uit 1972 over de dan net overleden schrijver Jef Last. Het is een tekst die uitstekend zou passen op het eind van een goede biografie over die rare maar interessante man. De necrologie is van de hand van de bijna helemaal vergeten schrijver en vertaler (en nog het een en ander) H.J. (Henk) Smeding (1899-1979) en ze staat in niet per se gemakkelijk te vinden bron: PEN-kwartaal. Periodiek van het Nederlands PEN-centrum, aflevering 9 (april-juni 1972), pp. 13-14. Dat is een tijdschrift dat je niet meteen raadpleegt als je iets zoekt, maar als je alleen al deze geniete aflevering van 24 pagina’s op A5-formaat bekijkt, dan staan daar niet alleen necrologieën in van Jef Last, Godfried Bomans (door Maria C. Schröder-van Gogh), Bertus van Lier (M. Vasalis) en Evert Straat (Sjoerd Leiker), maar verder ook bijdragen van Jacques Benoit, Gerrit Borgers, C.J.E. Dinaux, Hilde Domin, A. den Doolaard, Wim Hazeu, Sybren Polet, Vladimir Siránek, Ger Stoppelsteen en H. Wielek.
En dus dat ‘In memoriam Jef Last’ van Henk Smeding, die in Laren woonde, net als Jef Last, die zijn laatste jaren sleet in het Rosa Spier Huis aldaar, het woon- en werkcentrum voor oudere kunstenaars en wetenschappers. De eerste twee alinea’s luiden zo:

‘Er waren twee redenen waarom Jef Last zich aan een afscheid van de mensen bewust heeft onttrokken: een sociale en een persoonlijke. Beide vond ik even indrukwekkend. Wat de sociale betreft: toen de afschuwelijkste van alle ziekten zich in zijn lichaam had genesteld en hij begreep dat deze daarin zou voortwoekeren tot het einde de verlossing bracht, heeft hij meteen besloten dat hij dit lichaam dan zo grondig zou laten onderzoeken als bij een levend mens niet mogelijk was. Daarmee hoopte hij anderen nog van dienst te kunnen zijn. En de persoonlijke: hij kwam in opstand tegen redevoeringen bij een begrafenis; die vond hij vaak onwaarachtig òf ze kwamen te laat. Bij zijn leven hadden velen zich al van hem afgewend, hij voelde zich vereenzaamd en wat men dàn zou kunnen zeggen had men beter tegen hemzelf kunnen doen, in woorden of slechts door een gebaar. Want àls een enkele de moeite nam om hem op te zoeken kreeg dat veel grotere proporties dan dit bij ons allen het geval zal zijn: hij vond het een eer en hij was de hele dag gelukkig.

Over die eenzaamheid hebben wij vaak gesproken. Ik was een van de weinigen die hij geregeld zag. Vóórdien was hij een van de 386 kennissen die wij allen hebben, maar nu woonde ik in hetzelfde dorp en was gemakkelijk te bereiken. Ik werd echter ook geboeid door die steeds hevig van iets vervuld zijnde man, met wie je toch telkens weer een gesprek had. Een mens ook in wie de vreemdste tegenstellingen leefden. En nu wil ik trachten een beeld van hem te geven.’

Dat beeld is dus misschien een mooie bron voor een competente toekomstige Last-biograaf.

En dit is de enige foto die ik online van Henk Smeding kon vinden, op DBNL, met het bijschrift dat nu hier ook onder de foto staat:
Onscherpe foto waarop (v.l.n.r., onderste rij) onbekend, J.C. de Buisonjé, Henk Smeding, Ferdinand Langen; (bovenste rij) Lies Kop, Felix Augustin


woensdag 21 juni 2023

Kaspar, Peter, Wim, Adriaan, Huub, Gregor (en ik) [2016]

Onlangs kocht ik op de wekelijkse Haagse boekenmarkt een mooi exemplaar van de eerste druk van Kaspar van de Oostenrijkse auteur Peter Handke (*1942), een Kaspar-Hauser-toneelstuk uit 1967. Van Handke kocht en las ik als student Duits vanaf begin jaren zeventig alles, maar een afzonderlijke eerste druk van dit boek, dat toen, vermoed ik, ook al antiquarisch gekocht moest worden, was nooit in mijn boekenkast terechtgekomen. Daar staat een aardig rijtje Handke, maar ergens begin jaren negentig hield het kopen en lezen op wegens gebrek aan belangstelling van mijn kant.
Waarom dan toch dit boek: omdat het een mooi boek is. De omslagillustratie is van de latere filmregisseur Wim Wenders (*1945), die toen al met Handke bevriend was. Dat Wenders de maker is van de collage kan ik nergens in en op het boek vinden, maar een Oostenrijkse boekhandelaar laat het in zijn beschrijving weten. Handke en Wenders werkten samen bij een aantal films van Wenders, een van die samenwerkingen was ‘Falsche Bewegung’ uit 1975. Op 22 februari van dat jaar ging deze film in wereldpremière tijdens Film International in Rotterdam (nu: International Film Festival Rotterdam). Een paar studenten Duits uit Utrecht gingen met hun docent Gregor Laschen naar die wereldpremière. Peter Handke zou er ook zijn, en Laschen kende Handke.
Na de film wist Gregor ons de persruimte binnen te loodsen. Misschien dachten de deurbewakers (als die er al waren) dat hij Huub Bals (1937-1988) was, de festivaldirecteur, want die twee konden voor elkaars dubbelgangers doorgaan. In de persruimte zat Peter Handke met Adriaan van der Veen (1916-2003) te praten, toen al tientallen jaren redacteur letteren van nrc resp. nrc Handelsblad. Aan de andere kant van Van der Veen zat een zeer jonge juffrouw, aan wie hij permanent zat te frunniken. Op 24 februari verscheen er een verhaal met interview over Handke van Van der Veen in nrc Handelsblad onder de titel ‘Peter Handke blijkt een veelzeggend zwijger’. Dat zou natuurlijk kunnen, maar het kan ook zijn dat Van der Veen niet goed heeft opgelet.
Hoe lang we in de persruimte van Film International bleven weet ik niet meer, voor mij in elk geval lang genoeg om even tegen Wim Wenders te zeggen dat ik zijn films mooi vond. Zijn antwoord was, en ik vond en vind dat een prachtig antwoord: ‘Dann sind es auch Deine Filme’. Ook was er tijd voor een korte ontmoeting met Handke, die een opdrachtje in een meegebracht boek zette.
Deze tekst zette ik op 21 juni 2016 op Facebook in het kader van een reeks over boeken, boeken verzamelen enzovoorts. Voor de herplaatsing hier voegde ik één woord en de titel toe. Aan te vullen zijn verder alleen de levensjaren van Gregor Laschen: 1941-2018.