donderdag 30 juni 2016

Gastenboek [2011]


Tübingen is een levendige universiteitsstad in Zuid-Duitsland. Aantrekkelijk stadsgezicht (want geen oorlogsschade), mooie boekhandels en antiquariaten, veel studenten, genoeg bezienswaardigheden voor een leuke dag. De universiteit is uit de vijftiende eeuw en menige Duitse beroemdheid studeerde of doceerde er: Melanchthon, Hegel, Bloch, Schelling, Hegel, Kepler, Barth, Bonhoeffer – om dwars door de eeuwen heen wat filosofen, astronomen en theologen te noemen, en ook de schrijvers Eduard Mörike, Friedrich Hölderlin en Martin Walser kregen er een opleiding.
Friedrich Hölderlin neemt in de stad een bijzonder plek in: hij studeerde er niet alleen maar woonde er later vrijwel precies de tweede helft van zijn leven, namelijk van 1806 tot aan zijn dood in 1843. Hij ligt er ook begraven op de mooie stadsbegraafplaats. Hölderlin was behalve dichter en vertaler ook psychiatrisch patiënt. Een belezen timmerman nam Hölderlin op in zijn gezin en gaf hem onderdak, en daarom is er nu nog een Hölderlintoren in Tübingen: een opvallend want geel gebouw aan de rivier de Neckar, dat ook te bezoeken is. Er is een bescheiden tentoonstelling aan de verwarde schrijver gewijd.
Het is geen opwindende expositie: wat vitrines met boeken, vooral facsimiles van brieven en andere documenten, een aantal boeken. In een op wat stoelen na lege ruimte kun je je bezinnen op de verzen die Hölderlin aan de vier seizoenen heeft gewijd: ze zijn een jaar of twintig geleden uitgetypt, vervolgens op de kopieermachine uitvergroot en in wissellijsten gestopt. En er is natuurlijk ook ruimte voor een plaatselijke kunstenaar die zich door Hölderlin heeft laten inspireren. Een van de leukere uitgestalde zaken is het gastenboek over het jaar 2011. Daarin schrijven bezoekers vooral plichtmatige opmerkingen, maar gelukkig is er ook een eerlijke scholier: ‘Langweilig, langweilig’ is de notitie. Er zijn inscripties van gasten uit onder andere China, Japan, Uruguay en Italië. Germanisten uit de Verenigde Staten laten weten dat ze heel blij zijn eindelijk de toren van hun studieobject te zien en een enkel kind mocht van zijn ouders kliederen.
Op één bladzijde van het gastenboek is een deel van de pagina overgeplakt met dik papier. Wie goed kijkt kan door dat dikke papier heen zien wat de bijdrage van de verveelde bezoeker was. Het blijkt dat er tot 12 oktober 2011 meer geslachtsorganen in het gastenboek van de Hölderlinturm stonden dan handtekeningen van Nederlanders.

Eerder, op 18 oktober 2011, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier licht redactioneel gewijzigd. Het Hölderlin-portret heb ik toegevoegd.

woensdag 29 juni 2016

Alles [2010]


De Koninklijke Bibliotheek wil tot 2030 alle Nederlandse publicaties digitaal beschikbaar stellen. Zou het lukken? Zo gemakkelijk is dat niet, zoals ik aan een voorbeeld uit mijn eigen boekenkast kan demonstreren. In die boekenkast staat een serie van her en der gekochte boekjes, dertien in getal, van uitgeverij De Klyne Librye in Edam.
Ik weet niets over deze uitgeverij, behalve wat ik voor me zie: met zorg gemaakte boekjes, klein van stuk (ca. 12×16 cm), met proza van auteurs die in de jaren twintig, toen de boekjes werden uitgegeven, bekend waren en dat nog steeds zijn (Marie Schmitz, Kees van Bruggen, Antoon Coolen, Ernest Claes, Herman de Man e.a.) of toen misschien wel veelbelovend waren maar nooit zijn doorgebroken (Amelie de Man, Clara van Lidth de Jeude, Cora Westland e.a.). De boekjes zijn tussen de 40 en de 128 pagina’s dik en hebben omslagtekeningen van soms bekende kunstenaars (Joan Collette, Wam Heskes, Johan van Hell etc.).

Hoeveel van deze boekjes heeft de kb? Tien. Dat is alvast drie minder dan ik. De kb heeft, hoewel ze graag de indruk wekt dat dat wel zo is, niet alles, ze zullen dus ook elders moeten gaan zoeken willen ze ‘alles’ digitaliseren. Dat kan bijvoorbeeld bij de bij Picarta aangesloten bibliotheken. Daar zitten nog eens acht Klyne Librye-boekjes te vinden. Zijn we nu compleet? Op mijn met enig zoek en typewerk gemaakte bezit- en zoeklijstje staan 23 titels. Vier ervan staan in de kb-catalogus noch in Picarta, maar wel op mijn kleine Klyne Librye-plankje. En één titel is alleen te vinden in lijstjes van verschenen titels achterin de boekjes en in een recensie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1929. Die ik via de kb-website vind. Dat dan weer wel.
Als dit een algemeen beeld is, en ik durf te beweren dat dat zo is, dan heeft de kb nog heel veel werk te verzetten. Ze zijn met hun eigen collectie Klyne Librye nog zestig procent verwijderd van ‘alles’. Omdat ik bij een eerder onderzoek, naar Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe (zie Filter 2007/3 en Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2008), op een nog ongunstiger percentage uitkwam, vrees ik dat de digitale weg naar ‘alles’ nog ver is.

Eerder, op 9 februari 2010, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl. Na de publicatie van het stukje heb ik de kb de daar ontbrekende deeltjes van deze reeks cadeau gedaan. Het genoemde artikel over Ivanhoe in het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis is niet online toegankelijk, wel de erbij horende bibliografie.

maandag 27 juni 2016

De schrijver is dood, leve de schrijver [2013]


Een schrijver is dat wat hij schrijft. Als hij sterft, schrijft hij niet meer. Toch willen wij dat schrijvers na hun dood voortleven. En dat kan: we kunnen hun werk opnieuw uitgeven, we kunnen werk dat nooit gepubliceerd is voor het eerst uitgeven. Iets onbekends publiek maken is vanzelfsprekend spannend, maar er zit ook een morele kant aan. Want de dingen die wij het liefst na de dood van een schrijver gepubliceerd zien zijn ook net de dingen die de schrijver tijdens zijn leven niet wilde publiceren: dagboeken, brieven, onaf en onrijp werk. Wat ik persoonlijk graag zie is dat bij dergelijke publicaties iets van de morele overwegingen te zien is van degenen die de teksten openbaar maken. En dat doe je bij voorkeur in een verantwoording van de uitgave.

Niet lang geleden zijn twee uitgaven verschenen die verschillend met nagelaten teksten omgaan: Logboek 1991-1992 van Harry Mulisch en Dagboek 1970 van Jan Wolkers. Het zijn dagboekachtige publicaties. Dagboekachtig zeg ik, want het zijn allebei geen echte dagboeken, het zijn bewerkte dagboeken, constructies dus. In het geval van Mulisch is die constructie duidelijk: Mulisch hield een dagboek bij over het schrijven van de roman De ontdekking van de hemel (1992), dat dagboek maakte hij in 2008 klaar voor publicatie, maar hij trok het kort vóór het verschijnen terug. In het najaar van 2012, twee jaar na zijn dood, is het alsnog verschenen, bezorgd door Arnold Heumakers en Marita Mathijsen. De bemoeienis van deze twee wetenschappers met de tekst zorgt ervoor dat ik tevreden ben: hier is nagedacht over hoe je zorgvuldig met zo’n tekst omgaat, er is een uitgebreide verantwoording, enzovoort.
Anders is het bij het Dagboek 1970 van Jan Wolkers. Dat is ook een uitgave van een nagelaten tekst (want Wolkers overleed in 2007), maar elke verantwoording ontbreekt. Dat is vreemd, want dat roept de vraag op wie de auteur van dit boek is. Wolkers is dood, dus die kan het niet zijn. Wie verantwoordelijk is voor deze publicatie wordt, zoals gezegd, nergens vermeld. Het is niet het eerste Dagboek van Wolkers dat verschijnt: er waren er al zes. De reeks begon in 2005 met het jaar 1974, 1969 verscheen in 2006, 1972 en 1976 in 2007, 1967 in 2009 en 1975 in 2010. En nu dus, in 2012, 1970. Al deze deeltjes zijn op dezelfde manier verschenen: gebonden, fris stofomslag, de omvang is verschillend. Geen enkel deel heeft een verantwoording, maar er was wel anoniem persoon die de voorkomende personen annoteerde. En terwijl de reeks verscheen overleed Wolkers dus.
Dat de delen die vóór Wolkers’ dood verschenen zonder verantwoording werden gepubliceerd is, hoe jammer ook voor ons soort mensen, volstrekt legitiem: op dat moment was het gewoon werk van een auteur dat onder zijn naam en dus geautoriseerd verscheen. Een auteur die tijdens zijn leven dagboeken publiceert heeft het volste recht ons zonder enige uitleg teksten voor te leggen waarvan alleen hij weet of ze volledig, ingekort, geredigeerd of gefingeerd zijn. Op het moment dat hij overlijdt verandert de situatie: iemand anders moet dan de verantwoordelijkheid voor de publicatie op zich nemen. Elke postuum gepubliceerde tekst is immers, zou je kunnen zeggen, geen roman, gedicht of dagboek meer maar een historisch document, en dat moet als zodanig worden behandeld: voorzichtig, respectvol, professioneel.

Het zou natuurlijk kunnen dat Wolkers al vóór zijn dood de publicatie heeft voorbereid, maar dan zou het wel aardig zijn dat ook te weten te komen. Wat ook zou kunnen, is dat nog tijdens Wolkers’ leven de dagboeken al door iemand anders met zijn goedvinden of medewerking voor publicatie werden voorbereid, maar ook dat willen we dan graag weten. We willen namelijk, als we de dagboeken of dat wat als dagboek gepubliceerd is ooit willen gebruiken en citeren, weten wat we citeren. Een door een auteur geautoriseerde tekst heeft een ander gewicht dan een waarvan de status niet duidelijk is. Een duidelijke status krijgt een nagelaten tekst door een professionele behandeling van de tekst en een bijbehorende professionele verantwoording. Is zo’n laatste er niet, dan moeten we voorzichtig zijn.
Ik zou zeggen: wees voorzichtig met die postume dagboeken van Jan Wolkers. Maar dat Logboek van Harry Mulisch – daar kan ik wat mee.

Eerder, op 12 juni 2013, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl.

zaterdag 25 juni 2016

Errata [2010]

In 2001 publiceerde de Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen de roman The Corrections. Bij het drukken van het boek ging er iets mis, en daarom werd er een erratabriefje bij het boek gevoegd met de volgende mededeling: ‘We have discovered that the text on pages 430 and 431 of The Corrections was reversed in this printing, i.e., page 431 should be read before page 430. We apologize for this error.’
Vervelend. Toen negen jaar later Franzens volgende roman Freedom verscheen, was het allemaal nog een graadje erger: bij het uitkomen van de Engelse editie bleek dat die gedrukt was naar de laatste ongecorrigeerde drukproef. Wat er nog niet verkocht was van deze druk werd teruggehaald uit de boekhandel. Wie al een exemplaar had gekocht kon dat inruilen tegen een ‘goed’ exemplaar.
Elke publicatie bevat fouten, ook al wil een auteur dat natuurlijk niet. Soms zie je een drukfout terwijl je een nieuw boek voor het eerst bekijkt en met de drukinkt in je neus tevreden doorbladert. Je kunt dus, als de fouten erg storend zijn, een erratabriefje maken. Het is een beetje genant, en hoe langer het erratabriefje, hoe genanter het is.
Hoe lang mag een lijstje met errata eigenlijk zijn? Is zes goed gevulde pagina’s te lang? Zes pagina’s, romeins genummerd, telt de erratalijst bij het proefschrift Georg Büchner dans ses rapports avec ses contemporains, waarmee de in die tijd in Voorburg wonende Pier Westra, ‘professeur à un collège classique à la Haye’, in 1946 in Parijs op de geniale jonggestorven (1813-1837) Duitse schrijver (Danton’s Tod, Woyzeck, Lenz) promoveerde. Ook de erratalijst, inclusief de voorafgaande uitleg van Westra, is in het Frans. Het probleem, aldus de jonge doctor, was de haast waarmee de drukker, vooral op het eind van de klus, had moeten werken.
Wat voor errata staan er op de lijst? Op p. 5, regel 45, moet le la worden, in de laatste regel van p. 9 100 1000. De naam van het onderwerp van de dissertatie komt verkeerd gespeld voor: Búchner of Buhner. Meestal is het dit soort correcties, echte zetfouten dus. Er was dus blijkbaar niet genoeg tijd voor een correctie door de auteur. Af en toe zet Westra ook inhoudelijke vergissingen recht: ergens wordt ‘Lenz’ veranderd in ‘Büchner’. Het valt allemaal wel mee, maar het is wel erg veel: op 197 pagina’s dissertatie zes bladzijden keer 50 à 60 correcties, dus ruwweg 350 errata.

Zouden er publicaties zijn met een langere erratalijst?

Franzens Freedom is intussen, in de ongeschonden verschenen Amerikaanse editie, een groot succes. Niet alleen prees Oprah Winfrey het aan, ook vrij worstelaar Daniel Bryan, zo lees ik op Wikipedia, vond het tof. Hij twitterde op 10 september 2010: ‘Just finished Freedom by Jonathan Franzen… It’s the best novel I’ve read this year.’ Dan zal het dus wel een goed boek zijn.

De eerste misdrukken zijn intussen opgedoken op eBay. Een van die exemplaren wordt aldus aangeprezen: 1/1 FREEDOM JONATHAN FRANZEN HB/DJ NEW ERROS RARE’. Dat 1/1 betekent: eerste druk, eerste oplage, hb staat voor hardback, dj is dustjacket. Maar dat ‘erros’: dat moet een vergissing zijn.

Eerder, op 4 oktober 2010, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl, hier minimaal redactioneel gewijzigd.

vrijdag 24 juni 2016

Adieu du tausendmal Geliebte [2011]


Dit handschrift kunt u niet lezen, tenzij u een van het handjevol Nederlandstaligen bent die de Duitse Kurrentschrift machtig zijn. Toch vonden diverse kranten en het halve internet dat u voor dit document en nog zo’n 1769 andere brieven van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) aan Charlotte von Stein (1742-1827) in stille momenten rond Kerst en Nieuwjaar maar eens lekker moest gaan zitten en genietend bladeren in deze ‘monumenten van liefdesproza’. Op 20 december 2010 karakteriseerde NRC Handelsblad de brieven van de bekendste Duitse schrijver aan zijn zeven jaar oudere vriendin aldus.

Het artikel in NRC Handelsblad staat daar op de Achterpagina – naast een strip van Kamagurka – en het is geschreven door ‘een onzer redacteuren’. Hij vertelt over de platonische relatie – zo gaat het verhaal, nudge nudge, wink wink – tussen Goethe en de getrouwde Von Stein, een relatie die dus in elk geval 1770 brieven van Goethe opleverde. De brieven van Goethe, dat is de aanleiding voor het artikel, zijn sinds kort online te bekijken. De naamloze redacteur citeert ook uit een brief, en wel van 17 juni 1748. Omdat Goethe wel geniaal was maar niet zo geniaal dat hij al ruim vóór zijn conceptie brieven schreef, veronderstel ik dat dat 17 juni 1784 moet zijn. Laten we die brief eens gaan bekijken. Op het eind van het NRC-artikel staat een url: http://ora-web.swkk.de/swk-db/goerep/index.html.
We komen terecht op een site van de Klassik Stiftung Weimar, die onder andere de archieven van Goethe en diens kompaan Friedrich von Schiller beheert. We zien nog niet de beloofde brieven van Goethe aan Von Stein, maar wel een repertorium van alle brieven van Goethe. We moeten eerst naar de lijst met geadresseerden, daar naar de S en dan weer naar de St, en dan zijn we bij de achternamen die met St beginnen, dus ook bij Charlotte von Stein. Dat wil zeggen: we zijn bij de 1770 afzonderlijke links naar Goethe’s brieven aan Charlotte. En wat zit er achter zo’n link? Laten we de brief van 17 juni 1784 nemen. We zien ten eerste dit:
Dat is een mooie bibliografische beschrijving van een brief met alle gegevens die een onderzoeker nodig heeft: geadresseerde, datering, incipit (het begin dus), standplaats, signatuur, gedrukte versies, etc. Daarna zien we vijf thumbnails: links naar de vijf gescande bladzijden van het originele document in Goethe’s handschrift. Dat is het, meer wordt er niet geboden. Geen transcriptie, geen verdere uitleg.
Dit had het moment moeten zijn waarop de naamloze NRC-redacteur zich had moeten afvragen of dit bericht wel enig belang heeft voor het algemene publiek. Maar hij gaat door, bijvoorbeeld met het – ‘vrij vertaald’ – citeren uit de brief van 17 juni 1784:

Ik dineer niet aan het hof, ik zie weinig mensen, ik maak mijn wandelingen alleen, en bij ieder mooi plekje wenste ik dat je hier was. Ik kan er niets aan doen dat ik je meer liefheb dan goed voor me is; ik zal zo gelukkig zijn als je weerzie. Ik ben me altijd bewust van mijn nabijheid bij jou, jouw aanwezigheid verlaat me nooit.
Waaruit citeert de naamloze redacteur eigenlijk? Op de website van de Klassik Stiftung Weimar staat geen transcriptie. Kan hij het Duitse handschrift lezen? Lijkt me sterk. Er zijn in Nederland, zoals gezegd, nog maar een paar mensen die dat kunnen, en als de naamloze redacteur er een van is kan hij zijn naam beter in de krant zetten, want dan kun je met dat talent eventueel nog geld verdienen ook. Ik gok dat de naamloze redacteur – als hij zijn naam had genoemd was mijn stukje ook wat korter geworden – bij gebrek aan citeer- en vertaalbare tekst op http://ora-web.swkk.de/swk-db/goerep/index.html elders op het internet is gaan zoeken en bij een Engelse tekst uitkwam:

I don’t dine at Court, I see few people, and take my walks alone, and at every beautiful spot I wish you were there. I can’t help loving you more than is good for me; I shall feel all the happier when I see you again.

I am always conscious of my nearness to you, your presence never leaves me.

Dit citaat staat – onder andere – op een site met ‘famous love letters’. De naamloze NRC-redacteur vertaalde deze Engelse tekst en niet de Duitse – vandaar dat ‘vrij vertaald’. De woorden ‘bewust’ en ‘conscious’ in de laatste zin verraden hem, want zo’n woord staat niet in de Duitse tekst. Die Duitse tekst is eveneens op het internet te vinden, hier bijvoorbeeld, waar 13.500 brieven van Goethe staan:

Ich esse nicht bey Hofe, sehe wenig Menschen, gehe allein spazieren und an iedem schönen Plaz wünsche ich mit dir zu seyn. Ich kann mir nun nicht helfen daß ich dich lieber habe als mir gut ist desto besser wird mir seyn wenn ich dich wiedersehe.

Meine Nähe zu dir fühl ich immer, deine Gegenwart verläßt mich nie.
We hebben hier te maken met journalistieke bladvulling. Dat is op zich niet erg, want de ruimte tussen de advertenties in de krant moet gevuld worden. Maar we hebben ook te maken met een journalist die in een persbericht tuint dat meer belooft dan het kan waarmaken. Het kan de Klassik Stiftung Weimar niet kwalijk worden genomen dat ze zo’n persbericht de wereld in stuurt. De stichting heeft, met belastinggeld ongetwijfeld, een belangrijk project afgerond: het scannen en online zetten van 1770 brieven van Goethe. Dat willen en moeten ze aan de buitenwereld melden in het kader van de ‘valorisatie’ van hun werkzaamheden. Maar het is een project voor een klein publiek: mensen die zich op wetenschappelijk niveau met Goethe bezighouden én die het Kurrentschrift beheersen, en dat is een soort die zeldzamer is dan de Lanthanotus borneensis. Het potentiële publiek had met een beetje meer inspanning uitgebreid kunnen worden door bijvoorbeeld de transcripties op www.zeno.org (die naar de wetenschappelijke uitgaven gemaakt zijn) met de facsimiles te linken. 

Dit artikel werd eerder, op 4 januari 2011, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier licht redactioneel gewijzigd.

woensdag 22 juni 2016

Slecht geschreven [2011]


Er zijn nog steeds Nederlanders die van Duitsers van nu de fiets van hun grootvader terug willen. In een ik-verhaaltje op de Achterpagina van NRC Handelsblad hoort een lezer of lezeres (ik heb het artikeltje even niet bij de hand) hoe de ene Duitser tegen de andere het woord ‘Mensch’ zegt. En ja hoor: de gedachten gaan meteen terug naar de bezetting, toen hij of zij ook een keer de ene Duitser tegen de andere dat woord hoorde bezigen. De moraal van het verhaal, zo lijkt het: Duitsers kunnen maar beter hun mond houden.

In de VPRO-gids gaat Maarten van Bracht nog een stapje verder. Hij kondigt, in een bijdrage met de titel ‘Slecht geschreven’, een televisiedocumentaire over Hitlers geschrift Mein Kampf aan. Zijn artikeltje is helemaal gezet in de Fraktur-drukletter, en omdat de VPRO-gids nooit artikelen over Duitse thema’s in deze letter zet, zal dat betekenen dat Van Bracht denkt dat de Fraktur iets met nationaalsocialisme te maken heeft. Maar dat is niet zo – integendeel.
Gotisch, dat is de benaming de meestal wordt gebruikt voor de Frakturletter. Historisch gezien zijn er nog meer gotische lettertypes, die vanaf het begin van de zestiende eeuw in heel Europa als drukletter werden gebruikt – niet alleen in Duitsland dus. In Duitsland bleef de letter het langst in zwang, hoewel ook daar al eind negentiende eeuw het Latijnse schrift steeds meer werd gebruikt. In 1932 werd nog slechts vijf procent van het Duitse drukwerk in Fraktur geproduceerd. Na 1933 kwam er een opleving omdat sommige hooggeplaatste nazi’s vonden dat gotische letters beter bij de Duitse volksaard pasten.

Maar Hitler zelf vond dat nou juist niet. Begin 1934 verklaarde hij dat de ‘vermeintliche gotische Verinnerlichung [schlecht passt] in das Zeitalter von Stahl und Eisen, Glas und Beton, von Frauenschönheit und Männerkraft, von hochgehobenem Haupt und trotzigem Sinn […]. Unsere Sprache wird in hundert Jahren die europäische Sprache sein. Die Länder des Ostens, des Nordens wie des Westens werden, um sich mit uns verständigen zu können, unsere Sprache lernen. Die Voraussetzung dafür: An die Stelle der gotisch genannten Schrift tritt die Schrift, welche wir bisher die lateinische nannten […].’ Het aandeel Frakturdrukwerk werd steeds kleiner, en in 1941 werd het gebruik van de letter zelfs verboden: de Fraktur werd tot ‘Jodenletter’ verklaard, met de argumentatie dat na de invoering van de boekdrukkunst vooral Joden drukkerijen hadden overgenomen. Maar dat was historisch gezien niet waar.

Het verbod op het gebruik van de Fraktur werd later in 1941 gevolgd door een verbod van het Kurrentschrift, de Duitse schrijfletter die sinds eeuwen in gebruik was, en ook het gebruik van de gestandaardiseerde variant daarvan, het Sütterlinschrift, was niet meer toegestaan. Deze gestandaardiseerde variant was ontwikkeld door de pedagoog Ludwig Sütterlin (1865-1917). Dat deze van Joodse afkomst was, was een bijkomend argument.
Van Bracht – het artikeltje ondertekent hij, in Fraktur natuurlijk, ter verhoging van de jolijt met ‘M. von Bracht’ – had wat ik hierboven opschreef allemaal op internet kunnen vinden. Maar het is natuurlijk veel leuker om je onderbuikgevoelens te volgen en alles wat Duits is of lijkt voor nazistisch uit te maken. Geert Wilders met nationaalsocialisme in verbinding brengen is uit den boze, maar een onschuldige letter: geen probleem.

Dit artikel werd eerder, op 8 november 2011, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl. Op 11 april 2014 plaatste Maarten van Bracht deze reactie onder het stuk: ‘Gewraakt artikel is buiten mijn weten in Fraktur opgemaakt. De eindredactie heeft er buiten mijn weten “M. von Bracht” onder gezet. Ik denk niet dat de Fraktur iets met nazisme te maken heeft. Gielkens denkt dat ik dat denk. Gielkens denkt ook dat ik denk dat “het natuurlijk veel leuker” is “om je onderbuikgevoelens te volgen en alles wat Duits is of lijkt voor nazistisch uit te maken”. Dat denk ik niet en dat doe ik niet. Deze veronderstelling van Gielkens is kwalijk want op niets gebaseerd en ongepast voor een wetenschapper die – zeer terecht – melding heeft gemaakt van de vele onjuistheden in de Hermansbiografie van Otterspeer. / Het zou Gielkens c.q. het Huygens Instituut sieren zijn artikeltje “Slecht geschreven” van de site te (laten) verwijderen. / Met vriendelijke groet, Maarten van Bracht’.


vrijdag 17 juni 2016

Een Mei van Melle [2009]


Herman Gorter vond dat de bundels met zijn eigen gedichten simpel en dus mooi moesten zijn. Zolang hij er het toezicht op had waren ze dat. Alleen de eerste druk van Mei in 1889 had een traditionele negentiende-eeuwse band met een bloemversiering. Vanaf Verzen, dat een jaar later verscheen, hadden Gorters boeken bruinrode of rode linnen banden of crèmekleurige papieren omslagen.

Saai, zal menigeen denken, en er komen dan ook exemplaren voor waaraan een bezitter heeft zitten knutselen. Zo bezit ik een zesde druk van Mei uit 1921, die van zichzelf in rood linnen gebonden is, met daarop subtiele zwarte strepen. Maar iemand heeft stroken zwart papier over de goudstempeltjes met auteursnaam en titel op de rug geplakt en bovendien zowel over het voor- als het achterplat nog eens net zulke stroken papier in de vorm van kruizen, en wel zo dat titel van het boek (er staat geen auteursnaam op het voorplat) verborgen blijft. Waarom? Wellicht is het na 1927 gedaan ter herinnering aan de toen overleden dichter? Of gebeurde het tijdens de Duitse bezetting om een boek van een bekende socialist onherkenbaar te maken?
Bijzonder is het exemplaar van de achtste druk van Mei uit 1940, dat ik voor weinig geld kocht bij een handelaar op de wekelijkse Haagse boekenmarkt. Het is er een met een crèmekleurig omslag, zoals die bij een aantal drukken naast de roodlinnen exemplaren verschenen. Op het voorplat staat een tekening. De handelaar dacht misschien wel: Gorter is toch al geen auteur om geld mee te verdienen, en dan een zoveelste druk, en iemand heeft dit exemplaar bovendien verpest met gedoedel, het moet dus maar op de tafel met de goedkope boeken.
Ik kocht het boek vanwege de curiositeit, zonder te weten wat het precies was, zoals ik ook dat exemplaar met de kruizen had gekocht. Wát het was stond op een briefje dat in het boek lag en dat al snel na de aankoop te voorschijn kwam: de doedel op het voorplat is een originele pentekening van de surrealistische tekenaar en schilder Melle Oldeboerrigter (1908-1976). Het is een landschapje. Misschien is het wel een illustratie bij Mei-regels als deze: ‘als in een droom / Schijnt hoog gegroeid riet heen en weer te wiegen / Met schaarse starren barnend als vuurvliegen.’ De Melle-kenners laten bij navraag weten dat ze dit soort praktijken van de kunstenaar niet kennen.

Waar komt dit boek vandaan? Er zit een ex-libris op het schutblad, en dat is van de Amsterdamse arts en boekenverzamelaar Bob Luza, die in 1980 overleed en wiens bibliotheek in 1981 bij Van Gendt werd geveild. Maar in de catalogus van deze veiling komt deze Gorter niet voor.

Er zit nog iets in het boek: een krantenknipsel met de Kronkel ‘Vaarwel’ uit Het Parool van 28 mei 1976, vier dagen na het overlijden van Melle. Simon Carmiggelt vertelt over enkele ontmoetingen met de kunstenaar. Tijdens een van die ontmoetingen zei Melle volgens Carmiggelt: ‘Jô – ik kan toch zó prachtig schilderen, hè.’ En Carmiggelt antwoordde terecht: ‘Vind ik ook’.

Eerder, op 18 november 2009, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl.

woensdag 15 juni 2016

Ik word een lesbische [2010]


Mijn favoriete kringloopwinkel heeft meer boeken dan de Koninklijke Bibliotheek. Soms, moet ik er snel bij zeggen voordat mijn kb-abonnement eenzijdig wordt beëindigd. Ik bedoel dit: naar de kb ga je om iets gericht te zoeken en dan vind je het soms niet. In de kringloopwinkel heeft het geen nut om iets gericht te zoeken en toch vind je af en toe leuke dingen. Die de kb dan niet blijkt te hebben, net zo min als alle andere via Picarta bereikbare Nederlandse bibliotheken.

Afgelopen week was er weer zo’n vondst. Gezusterlijk naast elkaar, met de ruggen naar boven, lagen deze vier boeken: Ik word een lesbischeIk ben een lesbischeIk blijf een lesbische en Het huwelijk van een lesbische. De auteur van alle vier is Ann Bannon. De boeken lagen niet in deze volgorde, maar ik nam meteen aan dat dit de goede moest zijn. Het zijn boeken uit de categorie ‘realistische lectuur’, producten van de onderkant van de boekenmarkt, boeken die niet in de regulaire boekhandel te koop waren maar bij de wat morsige sigaren- en lectuurboer. We hebben het in dit geval over de jaren zestig. Het zijn boeken die goed herkenbaar zijn, en je kunt ze meestal al op grond van de typografie van de ruggen uit een rijtje plukken. 
Maar voordat ze precies gedateerd kunnen worden moeten ze eerst worden aangeschaft. Je moet er aan wennen om met een stalen gezicht boeken van het overduidelijk ranzige soort af te rekenen, maar bij mijn favoriete kringloopwinkel is dat niet zo’n probleem. Boeken zijn ze daar graag kwijt, en hoe groter de stapel, hoe goedkoper ze worden. Ik leg een onverdacht Libanees kookboek en nog wat klein spul op de ontklede dames en mag drie euro betalen.
Thuis bekijk ik wat ik nou eigenlijk heb gekocht. De uitgever van de boeken is De Vrijbuiter in Tilburg, en dat was een bekende speler als het om dit soort lectuur ging. Wie de naam van de uitgeverij intikt op www.boekwinkeltjes.nl ziet titels verschijnen van Hedwig Courths-Mahler en Jerry Cotton, maar ook strips, kinderboeken (Enid Blyton), science-fiction- en Candlelight-pockets. Op de achterplatten van de nu gekochte boeken staan advertenties voor de tweewekelijkse uitgave van de pikante belevenissen van de playboy Jo Durand (Jo… en de wilde pin-up) en voor de reeks ‘Sex Top’ (Zij leefde van de zonde).
De Vrijbuiter werkte vaak samen met de Vlaamse uitgeverij De Schorpioen in Strombeek-Bever. In dit geval is dat ook zo, zoals wordt bevestigd wanneer we in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek van België kijken. Alle vier de titels zijn in het bezit van de kbb, maar dan uitgegeven door De Schorpioen. Het is dus een paralleluitgave. Handig is dat de Schorpioen-uitgaven in de kbb-catalogus gedateerd zijn: Ik word en Ik ben verschenen in 1968, Ik blijf en Het huwelijk in 1969. In de Belgische kb is nog een vijfde Bannon-vertaling aanwezig, zegt de catalogus: Zoals alle water keert weer naar de bron, een, volgens de ondertitel, ‘semi-roman’, in 1985 verschenen bij Reinaert in Zele en Het Volk in Gent. Bij het op internet zoeken naar verdere informatie over deze titel kom ik hem diverse keren tegen als geschreven door de Vlaamse jeugdboekauteur Johan Ballegeer, en niet door Ann Bannon. Misschien was hij de vertaler en kunnen de zich ongeremd vermenigvuldigende catalogi op internet, niet meer door redigerende mensenhanden gecorrigeerd, het verschil niet maken. Dat komt vaker voor. 

Wie is nu eigenlijk de auteur van deze vier boeken? Verrassenderwijs geeft de Engelstalige Wikipedia meteen de oplossing. Ann Bannon is niet, zoals zo vaak bij dit soort boeken, een pseudoniem van iemand van wie niet bekend mag worden dat hij of zij bijklust met het schrijven van ranzige boekjes. Het is wel een pseudoniem, maar dan van de Amerikaanse Ann Weldy (*1932), die sinds het schrijven van de bewuste boeken een boegbeeld van de homobeweging in de Verenigde Staten is geworden.
De vier boeken, en nog twee andere, publiceerde ze tussen 1957 en 1962, en wel onder de onverdachte titels Odd Girl OutI Am a WomanWomen in the Shadows en The Marriage. Interessant is de uitgeverij waar de oorspronkelijke Amerikaanse uitgaven verschenen: Fawcett, zoals ook netjes in de Nederlandse uitgaven wordt vermeld. De ‘Gold Medal’-pockets van Fawcett waren populaire ‘mass market paperbacks’ zoals ze sinds de jaren veertig in steeds grotere aantallen verschenen en voor weinig geld bij kiosken en in winkels verkrijgbaar waren. Niet onder de toonbank dus. Boeken voor onder de toonbank had je in de Verenigde Staten ook, maar Fawcett hoorde niet bij de uitgeverijen die ‘sleaze’ publiceerden en die worden opgesomd en beschreven (met veel illustraties) in het prachtige naslagwerk Sin-A-Rama. Sleaze Sex Paperbacks of the Sixties (2005), en dat boek hebben ze dan weer wel in de Koninklijke Bibliotheek. Het merkwaardige fenomeen doet zich dus voor dat in Amerika gewoon verkrijgbare, zij het waarschijnlijk niet door iedereen als ‘gewoon’ beschouwde boeken in de toch liberaler geachte Lage Landen alleen buiten de reguliere boekenmarkt werden verkocht. En misschien kwam het ook daardoor dat Ann Bannon in Nederland en Vlaanderen niet de status kreeg die ze in de Verenigde Staten heeft verworven.

Wie boeken van Ann Bannon in het Nederlands wil kopen moet dus geluk hebben. Af en toe worden ze aangeboden, zoals de cache-informatie van Google leert. Op www.2dehands.be had iemand in Wallonië (‘Ik verkoop vele schriftelijke boeken in Vlaming’) onlangs Ik word een lesbische in zijn of haar ‘Livres Vlaams Boite Numéro 1’, zoals de advertentie vermeldt. Ik ben een lesbische werd recentelijk nog aangeboden door Loedertje uit Rotterdam.

Eerder, op 21 juni 2010, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier marginaal redactioneel gewijzigd.

Zeven letters, een leesteken, een streep [2012]


Van Herman Gorter (1864-1927) is geen archief bewaard: hij gooide weg wat hij niet meer nodig had. Aan hem gerichte brieven bijvoorbeeld. Wat er van brieven van Gorter bewaard is, is dus overal verspreid. Veel zit in archieven, het een en ander bij particulieren en verzamelaars. Soms komt er uit die particuliere hoek iets op de markt, zoals alweer een hele tijd geleden. Iemand bood op Marktplaats een exemplaar van Gorters Mei aan, de vijfde druk uit 1916, een van de luxere varianten. Het boek was ‘gesigneerd’, maar omdat de advertentie niet de indruk wekte van een professionele handelaar afkomstig te zijn en omdat in zulke gevallen ‘gesigneerd’ niet altijd betekent ‘door de auteur gesigneerd’, mailde ik de verkoper. Het hoogste bod was op dat moment € 28. De volgende dag kreeg ik netjes antwoord: het boek was echt gesigneerd door Gorter, met een opdracht aan de tante van de verkoper. Maar het boek was al verkocht, jammer maar helaas.
Herman Gorter (foto Willem Witsen)

Ik mailde weer, nu met de vraag of er nog meer materiaal was, want dat was niet denkbeeldig. Gorter zette niet zomaar opdrachten in boeken, en er zijn er dan ook niet zoveel gesigneerde Gorters bewaard. Er waren nog geen signeersessies zoals nu, en Gorter beperkte zijn gesigneerde geschenken tot collega-schrijvers, kunstenaar-vrienden, partijgenoten en vriendinnetjes. Ik vroeg ook nog voor hoeveel het boek verkocht was en aan wie. Het bedrag was ongeveer dat wat ik als laatste bod had gezien, over de koper was het antwoord wat vaag. Wel vertelde de verkoper dat er ooit meer archiefmateriaal was geweest: een briefwisseling met de tante namelijk, maar die had tante zelf vernietigd. Er was alleen een uitgeknipte handtekening bewaard, en wat krantenknipsels. Dit resterende materiaal kon ik voor nop hebben, en een paar dagen later had ik het in de bus, met een kopie van de opdracht. Dit is de uitgeknipte handtekening:
Het was mijn eerste Gorter-handschrift.

Een paar weken later zag ik de rode Mei met de opdracht onverwacht terug: in een vitrinekastje op een antiquarenbeurs. De bundel werd aangeboden door een beginnende handelaar, en de prijs was, uiteraard, fors hoger dan die op Marktplaats. Ik had het geld op dat moment niet, maar ik kon het boek goed bekijken en besluiten dat ik het geld ervoor ging zoeken. Dat deed ik, en twee maanden later bleek het boek nog niet verkocht, zodat ik het kon aanschaffen. Dit is de opdracht:
Het was mijn eerste gesigneerde Gorter.

De ontvanger van het gesigneerde exemplaar was dus Marie Hagemeijer. Wie was dat? In elk geval geen schrijver, beeldend kunstenaar of partijgenoot, dat zou te achterhalen zijn. Een liefje dan? Gorter was niet eenkennig. Er zijn, naast zijn echtgenote, zeker vier vriendinnen bekend. Twee ervan had hij tijdens het leven en na de dood van zijn vrouw (in 1916) tegelijkertijd, tot aan zijn eigen dood. Ada Prins kende hij sinds 1901, Jenne Clinge Doorenbos sinds 1910. Wat tegen Marie Hagemeijer als liefje spreekt is het feit dat de handtekening op de briefkaart ‘H. Gorter’ is, en niet, zoals bij de opdracht, de volledige naam. Als de briefkaart een intieme inhoud had gehad, had daar ook wel ‘Herman Gorter’ gestaan, of alleen ‘Herman’. Gorter scheidde de twee werelden waarin hij leefde, de literatuur en de politiek, ook in de manier waarop hij zijn publicaties ondertekende: voluit als literator, verkort als partijman, net als Willem Frederik Hermans dat deed overigens: W.F. Hermans was hij vanaf een bepaald moment alleen nog maar als wetenschapper, of als hij, bijvoorbeeld, Wittgenstein vertaalde.

In de loop van de tijd zocht ik regelmatig naar Marie Hagemeijer op het internet, in genealogische gegevens bijvoorbeeld, maar ik vond niets, ook al omdat ik geen dringende haast had om iets te vinden. Een dezer dagen deed ik het weer eens, en nu kwam er een mogelijke oplossing van het raadsel in zicht, omdat ik beter zocht of omdat er weer het een en ander in Google Books was toegevoegd. Ik kwam terecht in het boek De s-Gravelandseweg en zijn bewonersdat in 2005 bij Verloren in Hilversum verscheen. Daar, in Hilversum, ligt ook de ’s-Gravelandseweg. Een kilometer of zes verderop ligt, in Bussum, de Nieuwe ’s Gravelandseweg, en daar woonde op nr. 66, in een door H.P. Berlage in 1893 ontworpen huis, Herman Gorter. In Villa Corry aan de ’s-Gravelandseweg 76B in Hilversum woonde vanaf 1915 de familie Hagemeijer, van het handelshuis Hagemeijer & Co. Het is niet ondenkbaar dat de Hagemeijers en Gorter elkaar tegenkwamen in het sociale leven van de gegoede Gooise burgerij.

Eigenaar Johan Hagemeijer van Hagemeijer & Co. was getrouwd met Maria Hagemeijer-Janssen, geboren in 1882. De Hagemeijers hadden vijf kinderen, Christina Maria, Dirk Marie, Antonius Marie, Johannes Marie en Hendricus Marie. Vader Johan heette overigens voluit Johannes Theodorus Hendricus Marie Hagemeijer. Aan Maries dus geen gebrek. Als we aannemen dat niet een van de vier zoons met ‘Marie’ werd aangesproken zou het dus ook kunnen dat de Marie uit de opdracht Christina Maria is, die in 1910 werd geboren. Een jonge poëzieliefhebster misschien? Het blijft speculeren tot de volgende papiersnipper opduikt.

*

Naschrift 2016: er dook geen nieuwe papiersnipper op, wel meldde zich ruim twee jaar later een nazaat van ‘Marie’ met een commentaar op mijn artikel:


‘Beste heer Gielkens, Bij toeval kwam ik op deze site. Ik ben een kleindochter van Johan Hagemeijer en Maria Hagemeijer-Janssen. Ik denk niet dat Marie uit de opdracht Christina Maria is, zij werd nl Stien genoemd. Ik denk eerder dat de opdracht aan mijn grootmoeder was gericht. Met vriendelijke groet, G.M. Tolk-Hagemeijer.

Eerder, op 8 augustus 2012, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl, hier marginaal redactioneel gewijzigd. Ik heb de portretfoto van Gorter toegevoegd.