woensdag 24 januari 2018

Leidse puinhoop (nog een vervolg)


               ‘I know it’s complicated, but it’s important’ (Phil Mudd)

Ik luisterde met enige vertraging maar met veel belangstelling naar een gesprek dat Max van Weezel in het radioprogramma Met het oog op morgen op 30 december 2017 had met vader Hans en zoon Onno Blom. Dat gesprek ging voor een deel over het gedoe rond de promotie van Blom junior. Die zegt tijdens dat gesprek dat de kwestie zich alweer een tijdje geleden heeft afgespeeld en nu voorbij is, maar dat eerste is maar relatief en het tweede is volgens mij niet waar. Ik heb in elk geval nog geen antwoord op mijn diverse vragen gekregen, en zolang ik hier op mijn zeepkist vind dat het gedoe nog niet over is, is het gedoe nog niet over.

Er zijn ook weer wat vragen en vraagtekens bijgekomen naar aanleiding van wat Blom junior en senior tijdens het gesprek zeggen. Blom jr. heeft bijvoorbeeld de indruk dat NRC Handelsblad, de krant die de meeste aandacht besteedde aan de kwestie, meende wetenschappelijke fraude op het spoor te zijn. Persoonlijk had ik meer de indruk dat de NRC-mensen, zonder die term, geloof ik, te gebruiken, vraagtekens zetten bij de wetenschappelijke integriteit, bij het wetenschappelijk fatsoen, en ik denk, zoals bekend, dat ze daar een punt hadden. Wetenschappelijke fraude is een onderdeel van de wetenschappelijke integriteit – kijk maar in De Nederlandse Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening. En die geldt ook in Leiden. Het lijkt mij dat de wetenschappelijke integriteit in het geding is wanneer het plaatselijke promotiereglement (dat regelmatig verwijst naar de Gedragscode) door de verantwoordelijke ambtenaar wordt genegeerd om een oplossing te vinden voor het unanieme afkeuren door een promotiecommissie van een proefschrift van de zoon van een met de promotor bevriende emeritus hoogleraar, wanneer de tweede promotor, ook weer in strijd met het promotiereglement, wordt gepasseerd en wanneer de leden van de promotiecommissie op een absurde manier zwart worden gemaakt door de promotor – en nu, in het radio-interview, ook door de jonge doctor en diens pa, de emeritus.

Promotor Willem Otterspeer had in de krant al negatief gedaan over de ‘eerste’, de echte promotiecommissie, en pa Blom doet dat op de radio, je kunt niets anders verwachten, nog een keer fors over. Hij suggereert dat de kritiek op het proefschrift van zijn zoon niet inhoudelijk is, maar ‘intellectueel mager’ en ingegeven door ‘methodische heerszucht’, door ‘onverdraagzaamheid’. Blom jr. voegt daar nog aan toe dat de leden van de tweede promotiecommissie ‘gekende, goede biografen’ waren, ‘hoog aangeschreven hoogleraren’ die wél vinden dat je op een biografie kunt promoveren. Deze mededelingen zijn van alles: ten dele feitelijk incorrect (twee van de vijf leden van de tweede commissie zijn geen hoogleraar en een is geen biograaf), maar vooral heel erg brutaal, want ook de leden van de eerste, echte promotiecommissie zijn biograaf en/of hoogleraar en/of hoog aangeschreven, en ik weet  of veronderstel met enige inzicht – dat ze allemaal, de leden van allebei de commissies dus, vinden dat je in principe op een biografie kunt promoveren. Want je gaat natuurlijk niet in een promotiecommissie zitten die over een biografie moet oordelen wanneer je principieel vindt dat je op een biografie niet kunt promoveren. Wat Otterspeer en de Blommen over de leden van de eerste commissie zeggen is kwaadaardig, want de heren weten dat het niet waar is.

Je nodigt als promotor, lijkt mij, voor een promotiecommissie mensen uit met verstand van zaken, en je zorgt ook zo goed voor je promovendus dat je geen mensen vraagt die je doctor-in-wording al bij voorbaat de grond in willen boren. Een proefschrift is, het woord zegt het al, een proeve van bekwaamheid, en het oordeel wordt geveld door mensen die die bekwaamheid al hebben bewezen. In het geval-Blom wordt de boel omgedraaid: het oordeel van de commissie over de proeve van bekwaamheid wordt voorgesteld als bewijs van de onbekwaamheid van de leden van de commissie – en dat nog wel door de afgewezenen: de promotor en de promovendus (en diens pa). Dat is nogal curieus. Blom jr. maakt in het radio-interview ook nog de vergelijking met een literaire jury: ‘Zeg mij wie er in de jury zitten, en ik vertel je wie de winnaar is,’ of woorden van gelijke strekking gebruikt hij. Als die logica ook in zijn biografie wordt toegepast (ik moet het boek nog lezen), zou dat al een reden voor afwijzing zijn, want wie was de samensteller van de ‘jury’ bij Bloms promotie? Zijn promotor, de ‘Wijze uit het Westen en het Oosten’ (okay: een paar bladzijden heb ik natuurlijk wel gelezen), die dus allemaal klunzen uitnodigde om zijn protegé een prijs te onthouden. Ik pas de logica maar even toe: zeg mij wie de promotor is, en ik zeg je wat de kwaliteit van het proefschrift is. Had ik al verteld dat ik die Hermans-biografie van Otterspeer helemaal niks vind?

Maar goed: wat graag wordt vermeld, ook in dit gesprek in Met het oog op morgen, is dat de ‘tweede’ commissie unaniem het proefschrift goedkeurde. Wat dan weer niet wordt gezegd is dat de eerste, de echte dus, de dissertatie unaniem afkeurde. Het is, met dat gegeven en het promotiereglement in het achterhoofd, ook helemaal niet waar wat de verantwoordelijke decaan van de Leidse Faculteit Geesteswetenschappen noemt als reden om de eerste commissie te ontslaan en in strijd met de reglementen een nieuwe te benoemen, namelijk dat er een totaal gebrek aan overeenstemming was bij het beoordelen van het proefschrift. Er was, integendeel, bij de mensen die moesten oordelen, totale overeenstemming, alleen was de promotor het daar niet mee eens, en dat is dikke pech voor hem en zijn promovendus. Wat Otterspeer op dat moment had moeten doen, weer volgens het promotiereglement, is met zijn promovendus aan de slag gaan en hem een beter proefschrift laten inleveren, zonder haast, zonder de niet-wetenschappelijke, commerciële druk die er nu is geweest. 

Ik vermoed overigens dat over het algemeen de indruk over een promotiecommissie is dat die na een stevige vergadering met flinke discussies en veel koffie tot haar besluit komt, maar dat is in Leiden niet zo: volgens promotiereglement daar leveren alle commissieleden afzonderlijk hun bevindingen bij de secretaris in, zonder vergadering, zonder overleg met elkaar, zonder met elkaar bekonkelde ‘methodische’ heerszucht dus. Vijf gekende biografen en anderszins hoog aangeschreven academici gaven dus hun oordeel – en dat was, ik zeg het nog maar eens, unaniem afwijzend. Bij de tweede commissie was dat net zo, en er is, hoe dan ook, geen reden om te twijfelen aan het zelfstandige en deskundige oordeel van deze tweede commissie, die niet eens wist dat ze onreglementair was (behalve dat ene lid natuurlijk dat om voorlopig onbekende redenen lid was van allebei de commissies, en die dus tussen de ene commissie en de andere in volgens de promotor en de Blommen van een kluns in een deskundige veranderde).

We hebben ondanks dat laatste, zolang we de  redenen van af- en goedkeuring van het proefschrift niet kennen, geen redenen om te twijfelen aan de oprechtheid van het oordeel van de leden van de beide commissies. We kennen die redenen niet, omdat in paragraaf 1.5 van het promotiereglement van de Universiteit Leiden dit staat: ‘Met betrekking tot hetgeen is besproken in de bijeenkomsten van de promotiecommissie en de oppositiecommissie, […] dan wel tijdens de geschillenprocedure of de procedure die kan leiden tot de toekenning van het predicaat “cum laude”, zijn de daarbij aanwezigen tot geheimhouding verplicht.’ Er is in elk geval één persoon die zich niet aan die geheimhoudingsplicht heeft gehouden, en dat is de promotor, want die begon in de krant over de motieven van de leden van de eerste promotiecommissie. Maar laat ik het nuanceren: als de leden van de eerste en echte promotiecommissie inderdaad hebben laten weten dat ze het proefschrift afkeuren omdat een biografie geen proefschrift kan zijn, dan schendt Otterspeer de geheimhoudingsplicht. Als ze dat niet hebben gezegd (wat meer voor de hand ligt), klets hij met kwade bedoelingen uit zijn nek. En de promovendus en zijn pa doen het hem na. Die schending van de geheimhoudingsplicht dan wel het opzettelijk jokken zijn, net als het beledigen van collega-wetenschappers en het knoeien met promotiereglementen, redenen om heel vette vraagtekens te zetten bij de wetenschappelijke integriteit van diverse personen die een rol speelden bij de promotie van Onno Blom.

Zo, ik ga maar weer eens wat vragen voorleggen aan de een of andere instantie van de Universiteit Leiden. Eens kijken wat dat oplevert.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.