vrijdag 27 april 2018


De rectificatie


In 1997 verscheen mijn boek ‘Was ik maar weer in Bommel’. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten. Een familiegeschiedenis in documenten. De bedoeling van het boek was, de verhalen over de relatie tussen de twee bekende families te ontdoen van allerlei feitelijke en ideologische vervuiling van diverse kanten, en wel door gedegen wetenschappelijk onderzoek. Je denkt dan, als zo’n boek klaar is, dat wat je daar hebt uitgezocht en opgeschreven de standaard wordt als het gaat om Marx en zijn Nederlandse familieconnecties. Maar dat is niet zo.

Op 6 januari 1999 verscheen er bijvoorbeeld in een Nederlands weekblad een artikel over Marx en Nederland dat op mijn werk leek te zijn gebaseerd: het verwees naar een boek dat eerder bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam was verschenen en vermeldde zelfs een titel. Alleen: dat was de werktitel waaronder het boek ooit was aangekondigd. En dan weet je meteen wat er aan de hand is: de betreffende journalist heeft niet het boek ter hand genomen maar de knipselmappen uit het archief van het weekblad. En dat was ook goed te zien aan de inhoud. Op 8 januari 1999 schreef ik daarom de volgende e-mail aan de redactie van het weekblad:

Geachte […]-redactie,

Graag wil ik u erop wijzen dat uw collega […] in zijn artikel over Karl Marx en zijn Nederlandse relaties in […] van deze week prutswerk aflevert. […] noemt in het begin van zijn artikel mijn boek over Marx en zijn Nederlandse verwanten, de indruk ontstaat daardoor dat de informatie die in het artikel staat van mij afkomstig is. De titel die […] noemt is overigens niet correct (en dat de auteur niet genoemd wordt is ook niet correct maar in dit verband een gelukkige omstandigheid). Dat […] het boek gezien betwijfel ik overigens – ik gok op de knipselmap. Ik geef u enkele redenen waarom ik dat denk (het zijn namelijk bijna allemaal zaken die in de Marx-historiografie een eigen leven zijn gaan leiden):
            - De achternaam van de moeder van Marx was niet Pressburg maar Presburg.
            - Marx’ oom Lion Philips was niet de overgrootvader maar de grootvader van Anton Philips.
            - Lion Philips leende geen geld aan zijn neef Marx maar gaf hem voorschotten op de door hem (Philips) beheerde erfenis van Marx’ in 1838 overleden vader. Marx werd dus niet ‘royaal [...] gesteund door oom Lion Philips’ (de inleiding van […]s stuk).
            - Marx’ erfdeel na de dood van zijn moeder in 1863 bedroeg 12.000 gulden (want het familiekapitaal werd in Nederland beheerd en uitgekeerd), niet 14.000 mark (die pas sinds 1871 bestaat).
            - Dat Marx ‘menig hoofdstuk’ van Das Kapital in Zaltbommel schreef staat leuk in de toeristische folders van Zaltbommel, maar er is geen document dat dit staaft.
            - Marx’ steenpuisten werden niet behandeld ‘door een met Philips bevriende arts’ maar door Marx’ aangetrouwde neef Anton van Anrooij, stadsarts van Zaltbommel.
            - Dat van boeken die van de joodse afkomst van de familie Philips gewag maakten de gehele oplage werd opgekocht is een verhaal uit antisemitische kring.
            - Het Haagse congres van de Eerste Internationale vond plaats in 1872, niet in 1877.
            - De huwelijken met Nederlanders van twee zusters van Marx die de band van Marx met Nederland volgens […] na het Haagse congres nog verder intensiveerden vonden al in 1842 resp. 1853 plaats.
            - Marx’ zuster Luise trouwde met een Juta, niet met een Jutta.
            - […] citeert een ‘Marx-kenner’ Ralph Buultjens (ik dacht dat ik ze allemaal kende), die beweert dat Marx een onstuimig liefdesleven had en een amoureuze escapade met zijn nicht Antoinette Philips. Marx was bijna veertig jaar met één vrouw getrouwd en de enige bekende escapade was die met hun huishoudster Helene. Een nicht Antoinette bestaat niet; bedoeld is waarschijnlijk Nanette, maar ‘iets’ met haar is op geen enkele wijze te documenteren.
            - Marx is overleden in 1883, niet in 1882.
            - Ger Harmsen schreef wel een paar keer over Marx en Nederland maar is geen ‘Marx-biograaf’.
            - Dat godsdienst opium voor het volk was heeft Marx misschien niet bedacht maar wel opgeschreven.
            - Edgar (niet Edvar) Aveling was vooral een vooraanstaand socialist en daarnaast ook theosoof, en hij was niet getrouwd met Marx’ dochter Eleanor maar woonde met haar samen. Tijdens de relatie trouwde hij in het geheim met iemand anders. Eleanor Marx pleegde, toen ze dit vernam, zelfmoord (maar misschien bedoelt […] dat met ‘fataal bezwijken’.
            - Marx waagde inderdaad een gokje op de effectenbeurs, maar niet ‘altijd met catastrofale gevolgen voor de [...] familiekas’. Marx heeft voorzover bekend één keer gespeculeerd en toen verdiende hij 400 pond.

Ik laat het bij zestien punten (één per honderd woorden […]). In mijn boek heb ik geprobeerd de verhalen over Marx en Nederland uit de hoek van de gelovigen, de haters, de lokaal-historici en de knipselmappen te halen, op een toegankelijke en toch wetenschappelijke manier. Mijn promotiecommissie vond het wat dat laatste betreft in elk geval in orde, en over de recensies en de verkoop van mijn boek is mijn uitgever tevreden. Als u […] mijn boek cadeau wilt doen: de titel is `Was ik maar weer in Bommel'. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten. Een familiegeschiedenis in documenten (Amsterdam: Stichting beheer IISG, 1997).

[…]

Met vriendelijke groet:

*

Tot mijn verrassing vond ik de tekst van deze e-mail nog in mijn oude bestanden, maar de verdere correspondentie is daar helaas niet meer, en eventuele papieren sporen zitten in het momenteel ontoegankelijke deel van mijn archief. Ik doe het dus verder uit mijn hoofd – en dat snapt u gezien het bovenstaande vast wel. Na wat aandringen kreeg ik antwoord van de auteur van het artikel, met interessante excuses: hij was in tijdnood geweest, de kinderen waren lastig en hij had een slok op toen hij het artikel schreef. Met deze mail vroeg ik de redactie van het weekblad om verwijdering van het artikel van de website (want dit weekblad was daar heel vroeg mee) en om een rectificatie. Na weer wat aandringen verscheen die rectificatie – helaas zonder de werkelijke oorzaken van het probleem – in het nummer van 15 april 1999. Het artikel verdween van het internet.

Maar het kwam op een gegeven moment weer terug. Wanneer precies weet ik niet, maar toen ik een paar weken geleden met de voorbereiding van dit stukje begon, bedacht ik dat ik ter controle toch maar even moest googelen. Het dronken artikel bleek er dus weer op te staan. Ik schreef maar weer eens een mail aan het weekblad, verwees naar de oude afspraak en vroeg om verwijdering, opnieuw, van het artikel. En dat is intussen ook gebeurd, ook al moest ik dat zelf ontdekken; van het weekblad heb ik geen antwoord gekregen. De rectificatie staat nog steeds online, en dat lijkt me prima, want als u die tekst vindt, weet u over wie ik het hierboven heb gehad.


vrijdag 20 april 2018

De achterneef


Karl Marx was getrouwd met Jenny von Westphalen, en die was van bescheiden adellijke afkomst. Er zijn mensen die dat vreemd vinden en die menen dat Marx als socialist een wat meer proletarische keuze had moeten maken. Misschien vinden diezelfde mensen ook wel dat Nederlandse socialisten geen dubbele achternamen mogen hebben. Ik kwam op die gedachte toen ik het register van de biografie Moed en overmoed. Leven en tijd van Mata-Hari van Jessica Voeten en Angela Dekker bekeek. Ik begin, zoals al vaker opgemerkt, een biografie en andere informatieve boeken graag achterin, bij de voetnoten, de literatuurlijst en het register. Vooral het register is wat mij betreft voor het inlezen onontbeerlijk: je kunt zo’n beetje zien wat je kunt verwachten aan personen die met het onderwerp van de biografie te maken hebben, en juist de namen die je niet verwacht maken het leuk en interessant. Of je een naam verwacht of niet heeft uiteraard te maken met de eigen kennis van het onderwerp, en omdat ik eigenlijk niet zo veel weet over Mata-Hari kon ik in nauwelijks verrast worden. Wel vielen me de vele dubbele achternamen op. En die zijn altijd leuk in een register. Franse lange namen bijvoorbeeld, zoals Marie Anatole Louise Élisabeth Comtesse Greffulhe-de Riquet de Caraman-Chimay, want hoe doe je dat? Wat is nou eigenlijk de achternaam, zet je streepjes tussen de voornamen zoals de Fransen vaak doen, schrijf je dat ‘Comtesse’ met een grote of een kleine letter? Schrijf je een accent aigu op een hoofdletter? En hoe weet je of al die voornamen kloppen, want op Wikipedia, de Franse, heeft ze er een meer.

Er komen niet veel lange Franse namen voor in deze biografie, wel veel Nederlandse. Die staan bijna allemaal in het register zoals ik ze er ook in zou zetten: Andringa de Kempenaer onder de A, Balbian Verster onder de B, Cort van der Linden onder de C, Fundter de Beauchene onder de F. Enzovoorts. Maar een paar keer gaat het mis. Henriette Roland Holst-van der Schalk komt, zij het alleen als zuster van de bankier Will van der Schalk, in het boek voor, maar in het register moeten we haar onder Holst zoeken. Ook de anarchistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis komt ergens even langs, en ook hij is in het register terechtgekomen met de tweede helft van zijn achternaam. Zou dat komen, denk ik dan, omdat de registermaker denkt dat socialisten geen dubbele achternamen kunnen hebben?

Domela Nieuwenhuis correspondeerde met Marx, we komen dus al een beetje in de buurt van het onderwerp van deze vrijdagse reeks. Maar er staat nog iemand in het register van de Mata-Hari-biografie, en die had zowel direct contact met Mata-Hari als een familierelatie met de familie Marx. Eduard Philips, want die is het, was als advocaat voor onze spionne actief, en hij was een achterneef van Marx. De vader van Eduard (1872-1967), Frederik, de Zaltbommelaar die ook de vader van de Philips-concernoprichters Gerard en Anton was, was een volle neef van Marx. Eduard schreef in 1957 zijn Gedachten en herinneringen op, en daarin komt Marx natuurlijk ook voor, meestal haalt hij zijn kennis uit boeken, en af en toe uit de familieoverlevering. Marx schreef, volgens Eduard Philips, Das Kapital ‘gedeeltelijk in het huis van zijn oom (mijn ouderlijk huis); volgens mijn vader had hij de gewoonte, telkens als hij wat geschreven had, op te staan en om de tafel te lopen, harder en harder, tot dat hem iets inviel, waarna hij weer ging schrijven.’
Uit De Sumatrase Post van 14 juli 1939 (via Delpher.nl)
Deze paar zinnen, hoewel ze geen bredere feitelijke basis hebben dan zichzelf, komen telkens weer terug in de geschiedschrijving over Marx in Nederland, in allerlei variaties. Er wordt maar al te graag gemeld dat het bekendste werk van de filosoof in Nederland is ontstaan, hoewel dat hoogst onwaarschijnlijk is. In 1999 schreef een journalist van een Nederlands weekblad bijvoorbeeld:  ‘In Zaltbommel schreef Marx menig hoofdstuk van zijn levenswerk, Het kapitaal.’ Over die journalist en zijn artikel gaat het een volgende keer in deze reeks.

vrijdag 6 april 2018

Het oog wil ook wat


In het najaar van 1984 maakte ik mijn eerste echte dienstreis. Ik mocht met mijn baas Götz Langkau mee voor archiefonderzoek in het Instituut voor Marxisme-Leninisme in Moskou. De archiefinstelling had eigenlijk nog een veel langere naam, die ook het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Unie van Sovjet-Republieken vermeldde. We gingen naar Moskou om het archief van de Duitse sociaaldemocraat Wilhelm Liebknecht door te spitten vanwege een brieveneditie die werd voorbereid (en waarvan in 1988 deel 1 verscheen). We gingen dus voor de wetenschap (want we werkten op het IISG, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam), en we logeerden niet, zoals ons wel werd aangeboden, in het hotel van de partij, maar op kosten van de Nederlandse belastingbetaler in Hotel National, vlak bij het Rode Plein. Dat was toen ook een luxe hotel, maar dan in de aftandse variant. Eén roebel was toen nog éen dollar, en die stond op een recordhoogte van een gulden of vier.

We accepteerden wel een uitnodiging om ons met een auto van de partij op de zondag tussen de twee werkweken in te laten rondrijden om met een gids de Lenin-Bibliotheek en een openluchtmuseum in de buurt van Moskou te bezoeken. Tussendoor gingen we ook naar het Marx-Engels-Lenin-Museum – als ik me de naam goed herinner. Een van de mooiste ruimtes daar vond ik als beperkt gelovige de kamers die gevuld waren met vitrines vol Communistisch Manifesten en Kapitalen in tientallen talen, want wat maakt de internationale verspreiding van teksten beter duidelijk dan de fysieke bewijzen ervan. Al die versies, en zo ongeveer alles in het museum, waren overigens, zo werd ons verteld, facsimiles. Knap werk.

Vitrines met allerlei versies van Marx- en Engels- en andere publicaties heb ik sindsdien zelf ook vaker gemaakt, en misschien eerder ook al, want in 1983 maakten we op het IISG een tentoonstelling naar aanleiding van de honderdste sterfdag van Marx. Uiteindelijk leidde de behoefte aan een nauwkeurige kennis van wat er van de heren Marxengels in het Nederlands was vertaald in 1992 tot een gepubliceerde bibliografie, en eind 2017 verscheen in het vertaaltijdschrift Filter een artikel over de Nederlandse vertaalgeschiedenis van het Manifest der Kommunistischen Partei, zoals de brochure heette toen ze in 1848 in het Duits in Londen verscheen.

Ik ben als textual scholar en bij de bibliografische activiteiten binnen dat beroep een propagandist van de uitspraak ‘Form effects meaning’ van de befaamde Nieuw-Zeelandse bibliograaf en literatuurwetenschapper Don McKenzie. Kort gezegd: het maakt uit hoe een boek er uitziet. In mijn artikel over de vertaalgeschiedenis van het Manifest ga ik slechts kort in op het uiterlijk van de diverse vertalingen. Over het algemeen is de primaire gedachte bij socialistische publicaties, en zelfs bij boeken over een socialistisch thema, dat rood daarvoor de meest geschikte kleur is, en dat is dan ook voor de Nederlandstalige Manifesten het geval. Men deed in de loop van de tijd zijn best om er wat variatie in aan te brengen.
Opvallend is dat het Manifest in 1848 groen was. Opvallend is ook de kleurenkeuze (door vormgever Piet Gerards) van de laatste Nederlandse vertaling, die van Hans Driessen uit 2015. Ik kon het helaas niet helpen: ik moest meteen denken aan de Duitse vlag zoals die van 1933 tot 1945 de nationale driekleur van Duitsland was – en zo werkt dus ongeveer dat ‘form effects meaning’ van McKenzie, ook als mijn associatie niet de bedoeling kan zijn geweest.

Ik laat hieronder een keuze uit de omslagen van Nederlandse Manifest-vertalingen volgen, zonder verdere gegevens, zonder analyse, zonder oordeel, min of meer in chronologische volgorde. De afbeelding hierboven is van het internet geplukt, de eerste hieronder komt van het IISG en de rest is eigen bezit.
















woensdag 4 april 2018

Op de markt [2008]

Op 14 september 2006 overleed, 81 jaar oud, Harry Prick, de pleitbezorger van Lodewijk van Deyssel, de bezorger van veel van diens werk ook, en vooral de biograaf van Karel Alberdingk Thijm alias Van Deyssel. Maar Harry Prick was veel meer dan dat. Een kenner van de literatuur in zijn algemeenheid was hij, dat was te lezen in zijn geschriften, dat was te horen wanneer je met hem sprak, dat was ook te zien wanneer je hem bezocht in zijn indrukwekkende werkvertrek op de begane grond van zijn huis in Maastricht. De laatste van mijn twee visites bij hem vond plaats op 6 juli 2005. Ik ging met mijn Huygens Instituut-collega Hanneke van Kempen een brokje van het archief van Lodewijk van Deyssel ophalen: de brieven van Herman Gorter, die ik te leen kreeg om te kijken of ik mogelijkheden zag ze uit te geven. Het was het eerste deel van het archief-Van Deyssel dat huize Prick verliet – de eigenaar was er een beetje emotioneel over. Ik vroeg Prick of hij een voorwoord bij het voorgenomen brievenboek wilde schrijven. Hij wilde dat wel maar vroeg zich, nota bene, af of hij er wel de geschikte persoon voor was, en ook of het hem nog wel gegeven zou zijn: hij was al zo oud en er was nog zo veel te doen, zo veel te lezen vooral. De hele Balzac moest nog een keer gelezen worden, de hele Jean Paul, ook de brieven van deze tijd- en taalgenoot van Goethe, maar er waren nog maar twee delen van deze brieveneditie verschenen – hij hoopte dat hij het einde van de reeks van acht nog zou meemaken.

Maar dat lukte dus niet, en ook het voorwoord bij de brieven van Gorter aan Van Deyssel werd niets, ook al omdat ík geen tijd had om concrete plannen te maken. De uitvaartmis in Maastricht was stemmig en katholiek. Bij dat katholieke hoorde ook het bidprentje dat werd uitgedeeld en dat traditioneel iets hoort te zeggen over de overledene. Maar het bidprentje zei niets over Harry Pricks core business: de literatuur. Op de voorkant staat een foto van Prick, in zijn hand heeft hij een geïllustreerd tijdschrift, binnenin het kaartje staat een versje van ‘Al Qino’ met de bronvermelding ‘spreuk stiltecentrum azM’. Een levende Harry Prick zou ongetwijfeld hebben achterhaald dat de auteur eigenlijk een Chinees was en Ai Qing heette en dat het gedicht in allerlei uit het hoofd geciteerde versies op het internet te vinden is. En dus op de muur of in een drukwerkje van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Een bidprentje zou Harry Prick – Haary zei de priester die de uitvaartmis leidde op zijn Maastrichts – vermoedelijk wel in orde hebben gevonden, maar in deze vorm, zonder Van Deyssel, zonder literatuur? Vreemd.

Vreemd vond ik ook dat al acht maanden na de dood van Prick zijn prachtige bibliotheek werd geveild. In mei 2007 bestond een deel van het aanbod van veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem uit boeken uit de Maastrichtse schatkamer. Een lot met Jean Paul-publicaties, waaronder de twee brievendelen, bleef onverkocht. Twee jaar eerder was op dezelfde plek een deel van de collectie van Boudewijn Büch verkocht, met daarin ook allerlei zaken die eigenlijk van Prick waren, zoals hij ons in juli 2005, kort na de betreffende Büch-veiling, vertelde. Een van de eerste briefkaartjes van Lodewijk van Deyssel aan Herman Gorter ging voor € 230, exclusief opgeld, naar antiquariaat AioloZ in Leiden en van daar voor meer naar een verzamelaar. Büch had deze autograaf en een aantal andere ooit van Prick ‘geleend’ met de belofte ze ooit terug te bezorgen of, bij een eventueel eerder overlijden van de lener, via een codicil weer bij Prick terug te laten keren. Maar dat codicil kwam er nooit en de geleende spullen keerden nooit naar Maastricht terug.

Kort na de veiling, want zo gaat dat, verscheen het overschot van de Prick-verkoping, net zoals dat eerder met de Büch-resten was gebeurd, op de markt, letterlijk, want de wekelijkse boekenmarkt in Den Haag is daar de plek voor. Ik vond twee losse delen van de Verzamelde werken van Herman Gorter die nog in mijn reeks ontbraken, allebei met notities en aanstrepingen van Prick, ook De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen van G.H. ’s Gravesande met diens opdracht aan Prick; ‘v.d.S’ kreeg Prick het proefschrift over Frans Coenen van K.F. Proost en uitgebreider was de opdracht aan Prick in Het festijn van Tachtig van Enno Endt: ‘Aan mijn feestdisgenoot sinds..., jaren vijftig is ’t niet?’ staat er op de Franse titelpagina. Veel liet ik ook liggen de maanden daarna, want af en toe verschenen er plukjes Tachtigers-literatuur met Pricks naam erin, series overdrukjes van publicaties van Prick in tijdschriften en andere dingen. Maar wat ik wel meenam was Tim’s herinneringen van Aeg. W. Timmerman, de in 1938 bij Paris in Amsterdam verschenen autobiografische tekst van de Homerus-vertaler die bevriend was met veel Tachtigers, onder hen Herman Gorter en Lodewijk van Deyssel. Prick maakte in 1983 een nieuwe editie van Tim’s herinneringen voor de serie Privé-domein van de Arbeiderspers, hij maakte voetnoten en schreef een nawoord. Op het schutblad van de voor € 1 gekochte eerste druk van 1938 staat in een net handschrift: ‘H.G.M. Prick’. Verspreid over het boek staan notities, ook kruisjes, en een blik in de editie van 1983 (of in de digitale versie ervan in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op www.dbnl.nl) toont dat die notities en kruisjes te maken hebben met de heruitgave. Waar een rood Prick-kruisje in het boek van 1938 staat, staat in de editie van 1983 meestal een voetnoot, correcties in door Timmerman verkeerd geschreven namen bijvoorbeeld staan overeenkomstig Pricks aantekening in de heruitgave. Hoort zo'n boek niet bij het archief van Harry Prick, denk ik dan, in die zevenentwintig ongesorteerde dozen die nu bij het Letterkundig Museum in Den Haag liggen?
In het gekochte boek zat nog het een en ander, maar dat zag ik pas toen ik thuiskwam. Ten eerste een bedankkaartje van de familie Timmerman na het overlijden van ‘Tim’ in april 1941. Het kaartje zal aan Lodewijk van Deyssel, of beter aan Karel Alberdingk Thijm, gericht zijn geweest, want Harry Prick was toen nog niet met Van Deyssel bezig. Misschien was dit dus Van Deyssels exemplaar voordat het Pricks exemplaar was? Het eerste exemplaar van Tim’s herinneringen, zo lezen we in Pricks nawoord van 1983, werd op 23 augustus 1938 in Kunstzaal Enzlin in Blaricum aan Timmerman ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag uitgereikt door een oud-leerling, jonkheer Ayzo Epeus van Humalda van Eysinga (1878-1958), die kunstschilder was geworden. ‘Ayzo’ was de naam waarmee Van Humalda van Eysinga in november 1924 een portret van Aegidius Timmerman ondertekende. Dit portret werd als briefkaart gedrukt. Een van die briefkaarten stuurde of gaf Timmerman ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag aan Van Deyssel. Hij schreef aan de adreszijde: ‘Ter herinnering / aan Tim / 23 Aug 28. / Wat heeft-ie veel / aan je te danken / Karel!’ En die briefkaart, dat mooie bewijs van een bijzondere relatie, lag en ligt in mijn exemplaar van Tim’s herinneringen. Literaire vriendschap, voor een euro te koop op de markt.

Eerder verschenen in De Parelduiker, 13 (2008), afl.1, p. 70-72, en hier met enkele kleine redactionele correcties herdrukt. De in het stuk genoemde plannen om de brieven van Gorter en Van Deyssel uit te geven waren de laatste rest van grotere plannen om alle brieven van en aan Gorter te publiceren, maar die plannen werden op een schandalige manier gedwarsboomd door wat nu het Literatuurmuseum is, in samenwerking met de weduwe van Enno Endt, die (Endt én de weduwe) ten onrechte claimden de rechten te bezitten op bepaalde brieven van Gorter. Over het dwarsbomen schreef ik in 2014 ‘Bij de geboortedag van Herman Gorter,  honderdvijftig jaar geleden’, de onterechte claim is daar nog niet vermeld, want dat die claim niet klopte ontdekte ik pas later. Een artikel daarover is in voorbereiding.