dinsdag 1 mei 2018


1 Mei [2015]

25 jaar geleden had ik het druk. Op 1 mei 1990 verscheen het boek Een dag is ’t van vreugde, een dag is ’t van strijd. Geïllustreerde geschiedenis van 1 Mei in Nederland, geschreven door Ger Harmsen, Luchien Karsten en mij. Het verschijnen werd gevierd in het instituut waar ik toen werkte, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Ik herinner me niet veel van die presentatie, behalve dat ik eerder weg moest om op te treden in een talkshow van de kortstondige televisiezender RTL-Véronique. Viola Holt was de presentatrice, die toen nog Viola van Emmenes heette. Ze had een bijzondere belangstelling voor het onderwerp, want haar grootvader was Adrianus van Emmenes (1857-1906), een zeer actieve socialist en vakbondsman vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Omdat ik eerder weg moest miste ik ook – ik mocht blij zijn, hoorde ik achteraf – een optreden van een goed bedoeld maar vals zingend strijdliederenkoor. Wat ik wel nog meemaakte was het praatje van Ger Harmsen, die het voortdurend had over ‘Sjiekéégoo’, waar hij Chicago bedoelde, de stad in de Verenigde Staten waar de geschiedenis van 1 Mei begon.

Een dag is ’t van vreugde etc. is, na vijfentwintig jaar, nog best een aardig boek. Vreemd genoeg heeft nog geen van de tientallen auteurs van het Nederlandse Wikipedia-lemma over 1 Mei het ontdekt. Het is dan ook niet vreemd dat dat lemma ‘Dag van de Arbeid’ heet – zoals 1 Mei ook elk jaar weer op radio en televisie als ‘Dag van de Arbeid’ langskomt. In Een dag is ’t van vreugde etc. wordt die term vermeden, behalve in het hoofdstuk dat gewijd is aan de meivieringen tijdens de Duitse bezetting. Daar zaten illegale vieringen van socialisten bij, maar ook de nationaalsocialisten vierden 1 Mei, ze wilden de dag zelfs tot nationale feestdag maken, maar omdat dat idee pas in 1944 vast vorm aannam, kwam het er nooit van. De nationaalsocialisten noemden 1 Mei de ‘Dag van de Arbeid’, en daarom vonden we dat een besmette term.

Ik zeg we, maar ik bedoel eigenlijk ‘ik’. Want ik was de auteur van het hoofdstuk over de bezettingsperiode, en het was zelfs zo dat Ger Harmsen het helemaal niet in ons boek wilde opnemen. Argument: ‘Dat is niet onze 1 Mei’. Maar de wetenschappers hadden de overhand in het auteurscollectief, en dus kwam die periode wel degelijk in het boek. Een rare snuiter, die Harmsen, aan wie ik, als ik nog eens memoires schrijf, wel een paar kritische alinea’s zal wijden. In 1975 deed Willem Frederik Hermans dat al in een prachtige Bijkaart-column in Het Parool naar aanleiding van Harmsens oratie: ‘Insiders beweren dat Ger z’n Groningse professoraat alleen gekregen heeft om tegenover de aldaar (zoals overal) aanwezige marxistische krankzinnigen een repressief tolerant gebaar te maken.’ En meer van dat soort zinnen. Lees het in deel 12 van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans.
De illustratie die voor dit omslag werd gebruikt is van Fré Cohen (1903-1943)

Dit stuk verscheen voor het eerst op Facebook op 1 mei 2015, het is hier minimaal redactioneel gewijzigd en ik heb een titel toegevoegd. Op 1 mei 2018 zette ik het op dit blog, op Facebook leidde ik het in met de volgende tekst:

Gisteravond schreef ik een stuk voor mijn blog over 1 Mei – er zijn van die jaarlijkse plichten en behoeften. Tijdens het tikken dacht ik voortdurend: dat heb ik toch al een keer opgeschreven, maar ik kon anderhalf uur lang maar niet bedenken waar, en ik had ook geen zin te gaan zoeken nu ik zo lekker aan het tikken was. Vanochtend wist Facebook het weer: op 1 mei 2015 schreef ik het stuk dat ik nu maar op mijn blog heb gezet om het voor de zogenaamde eeuwigheid te bewaren.

Maar toch was mijn stuk van nu weer een beetje anders dan toen. Ik begon met de vermelding van een antiquariaat dat op Boekwinkeltjes.nl Een dag is t van vreugde. Een dag is t van strijd. Gellustreerde geschiedenis van 1 mei in Nederland verkoopt en het aanprijst als een [b]ijzonder aardig boek met mooie ill[ustraties]. En dat is het ook, al publiceerden Ger Harmsen, Luchien Karsten en ik het in 1990 mét apostrofs, mét een komma na vreugde, mét een ï ergens in Gellustreerde en met de mei van mei met een hoofdletter. Er staat overigens in het boek op zijn minst één illustratie die wel mooi is maar niet erg Nederlands. Er lagen gewoon, bij het uitzoeken van de plaatjes, zoveel mooie dingen op tafel dat we niet merkten dat de foto in Antwerpen is gemaakt. Welke zou het zijn? Dat uitzoeken van de illustraties was in zoverre gedenkwaardig omdat het plaatsvond in een inpandig zaaltje in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, en wel op 25 januari 1990, de dag van een van de zwaarste stormen die Nederland ooit gekend heeft. Maar we hadden zo hard gewerkt dat we helemaal niet gemerkt hadden dat het buiten stormde, en niemand had ons gewaarschuwd. Toen we om 4 uur tevreden uit het zaaltje kwamen, was het instituut bijna leeg, en de in Utrecht woonachtige directeur had iedereen die ook in Utrecht woonde in zijn auto meegenomen – behalve mij. Het is een van de vele prettige herinneringen die ik aan die vent heb.

In de jaren na 1990 kreeg ik af en toe uitnodigingen om ergens tijdens een 1 Mei-viering te spreken over de geschiedenis van de feestdag, en dat was meestal moeizaam, omdat de feestvierders iets anders verwachtten dan een historisch verhaal. Ik herinner me een avond van Groen Links in Dordrecht, waar ik het verbaal aan de stok kreeg met een aantal aanwezigen die niets wilden horen over vrije socialisten als Domela Nieuwenhuis, want die hadden niks met 1 Mei te maken – of zoiets, er zijn altijd mensen die het beter weten. Ik kreeg als dank een fles Bulgaarse rode wijn na afloop – dat dan weer wel.

En voor de rest was het zo ongeveer het stuk van 2015, en dat ging zo:

Hier moet u dan weer boven beginnen. Dit naschrift bewerkte ik overigens ook weer minimaal redactioneel.